Doop in de Heilige Geest

Een van de kenmerken van de Charismatische beweging is wat men noemt de Geestesdoop of de “doop in de Heilige Geest”. De doop in de Heilige Geest wordt beschouwd als een ervaring die gewoonlijk na de bekering plaatsvindt. De meeste Charismatici zouden zeggen dat een christen bij zijn bekering de Heilige Geest ontvangt. Maar pas bij de daaropvolgende doop in de Heilige Geest ontvangt de christen de volheid van de Geest, de volledige bekwaamheid voor de christelijke dienst. Veel, maar niet alle Charismatici geloven dat de Geestesdoop altijd gepaard gaat met de gave van het spreken in tongen als bewijs voor de doop. De doop in de Geest wordt beschouwd als een tweede genadewerk; dat wil zeggen, iemand kan een echt christen zijn, maar niet gedoopt zijn in de Heilige Geest. De doop met de Heilige Geest als tweede genadewerk na de bekering is de hoeksteen van de pinkstertheologie. Als deze leer onbijbels is, moeten wij de Charismatische beweging als onbijbels beschouwen.

De Bijbel is de enige onfeilbare regel voor geloof en praktijk. Onze ervaringen, indrukken en gevoelens moeten dus ondergeschikt worden gemaakt aan wat de Bijbel leert. Leert de Bijbel dat iedere christen de doop in de Geest moet zoeken? Of leert de Bijbel dat de uitstorting van de Geest een unieke historische gebeurtenis was die verband hield met de troonsbestijging van Christus aan de rechterhand van God de Vader? Als de uitstorting een cruciaal aspect was van de heilsgeschiedenis (zoals de opstanding en de hemelvaart), dan moeten wij het beschouwen als een niet herhaalbare, eenmalige gebeurtenis. Pinksteren markeerde “de definitieve overgang van het oude tijdperk van schaduwen en typen naar het nieuwe tijdperk van vervulling”. Pinksteren was de verjaardag van de christelijke kerk, het begin van het tijdperk van de Geest. In die zin kan en hoeft Pinksteren dus nooit meer herhaald te worden.” [2]

De eerste reden dat Pinksteren moet worden beschouwd als een unieke historische gebeurtenis in de heilsgeschiedenis is het feit dat de uitstorting van de Geest een geprofeteerde gebeurtenis was. Petrus zegt specifiek dat Pinksteren de directe vervulling is van Joël 2:28-32: “Dit is wat gesproken is door de profeet Joël.” Johannes de Doper zei over Christus: “Deze is het die met de Heilige Geest doopt” (Joh. 1:33; vgl. Mc. 1:7-8, Lc. 3:16). Jezus Zelf zei dat de Geest zou worden uitgestort na Zijn hemelvaart: “Het is in uw voordeel dat Ik wegga; want indien Ik niet wegga, zal de Helper niet tot u komen; maar indien Ik vertrek, zal Ik Hem tot u zenden” (Joh. 16,7; vgl. Ac. 1,5).

De tweede reden waarom Pinksteren moet worden beschouwd als een unieke historische gebeurtenis is de manier waarop de Schrift Pinksteren verbindt met Christus’ verheerlijking of troonsbestijging aan de rechterhand van God. Jezus Christus, als de goddelijk-menselijke bemiddelaar, vernederde Zichzelf, gehoorzaamde de wet tot in detail, en leed en stierf als een plaatsvervangende verzoening voor de zonden van Zijn volk. Na Zijn opstanding verhief God Christus en verheerlijkte Hem als goddelijk-menselijke bemiddelaar (in Zijn goddelijke natuur kon Christus niet meer glorie of verheffing ontvangen, omdat Hij God was). Een aspect van Christus’ verheerlijking is dat Hij Zijn gemeente doopt met de Heilige Geest. “Maar dit sprak Hij van de Geest, die zij, die in Hem geloofden, zouden ontvangen; want de Geest was nog niet gegeven, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was” (Joh. 7:39). In zijn preek op de Pinksterdag legt Petrus uit wat er gebeurd is: “Daarom verheven zijnde tot de rechterhand van God, en van de Vader de belofte van de Heilige Geest ontvangen hebbende, heeft Hij [Christus] dit uitgestort, wat gij nu ziet en hoort” (Ac. 2:33). De deelwoorden “verhoogd zijn” en “ontvangen hebben” zijn beide aoristisch [3]; het werkwoord “uitgestort hebben” is ook aoristisch. Het is dus duidelijk dat Petrus sprak over een historisch feit en niet over een lopend proces. Christus’ dood, opstanding, hemelvaart en het uitstorten van de Heilige Geest over de gemeente worden in de Schrift allemaal behandeld als historische gebeurtenissen in de heilsgeschiedenis, die nooit meer zullen worden herhaald.

De derde reden waarom Pinksteren moet worden beschouwd als een unieke historische gebeurtenis is het feit dat na Pinksteren (met uitzondering van Ac. 8:14-17, dat later zal worden besproken) het geloven in Christus en het ontvangen van de Heilige Geest gelijktijdig plaatsvinden. Het verslag van Petrus’ prediking van het evangelie aan de heidenen in Handelingen 10:34-48 onthult dat de heidenen de Heilige Geest ontvingen op het moment dat zij geloofden. Op het hoogtepunt van Petrus’ prediking ontvingen de heidenen de Heilige Geest. Dat Petrus hun doop in de Geest gelijkstelde aan hun verlossing blijkt duidelijk uit het feit dat Petrus hen onmiddellijk “gebood zich te laten dopen in de naam van de Heer” (Hnd 10:48). “De norm is verlossing en de Geest tegelijk. De apostel Petrus was aanwezig en daarom kon hij aan de kerkenraad (bestaande uit Joden) melden dat de heidenen ware gelovigen waren. Tegelijkertijd zouden de heidenen het apostolisch gezag erkennen, omdat Petrus bij hen was geweest en inderdaad degene was die hen tot Christus had geleid. En beide groepen wisten dat zij dezelfde Heilige Geest hadden.” [4] Merk op dat de focus van Handelingen 10 en 11 niet is hoe de Heilige Geest te ontvangen of hoe een tweede zegen te ontvangen, want de heidenen vroegen of zochten niet naar de Geestdoop. Het punt van beide hoofdstukken is te laten zien dat “God ook aan de heidenen bekering tot het leven heeft geschonken” (Ac. 11:18).

Een passage die vaak is gebruikt als bewijstekst voor het ontvangen van de Geestesdoop na het geloof is Handelingen 19:1-7. Het gebruik van deze passage door de Pinksterbeweging is gebaseerd op een foutieve vertaling in de King James Version: “Hebt gij de Heilige Geest ontvangen sinds gij gelooft?” (v. 2). De passage zegt letterlijk in het Grieks: “Hebt gij de Heilige Geest ontvangen, nadat gij geloofd hebt?” De New King James vertaalt de passage nauwkeurig: “Hebt u de Heilige Geest ontvangen toen u geloofde?” Deze passage is eigenlijk een uitstekende bewijstekst tegen de Charismatische doctrine van het ontvangen van de Heilige Geest als een tweede genadewerk na de verlossing. Waarom? Omdat Paulus’ vraag veronderstelt dat in de normale gang van zaken verlossing en Geestesdoop op hetzelfde moment plaatsvinden. Het feit dat de discipelen van Johannes de Doper nog niet eens van de Heilige Geest hadden gehoord, wijst erop dat zij de christelijke doop niet hadden ontvangen en nog gelovigen van het Oude Verbond waren en nog geen christenen. Het probleem voor deze volgelingen van Johannes de Doper was niet dat zij een tweede genadewerk nodig hadden, maar dat zij in Jezus Christus moesten geloven. Na het geloof en de doop werden zij gedoopt met de Heilige Geest. Waarom was het nodig dat de apostel Paulus deze mannen de handen oplegde? De handoplegging in Handelingen 19:6 (net als in Ac. 8:17) houdt verband met het unieke gezag van de apostelen. Anders was het niet nodig geweest dat de Samaritanen op de apostelen wachtten (Ac. 8). “Het lijkt erop dat hij dit deed om hen als Joden te laten zien dat het niet langer de leer van Johannes de Doper was die zij moesten volgen, maar de leer van de apostelen.” [5]

Hoe zit het met Handelingen 8:14-17? Staat hier niet dat de Samaritanen de Heilige Geest ontvingen nadat zij in Christus geloofden? Ja, dat staat er. Maar deze passage ondersteunt nog steeds niet de Charismatische doctrine van opvolging als een normale gang van zaken. Deze passage is een uitstekende bewijstekst tegen de Charismatische beweging. Want als het waar is wat Charismatici leren, zou de evangelist Filippus deze nieuwe gelovigen hebben aangemoedigd om te bidden en de tweede zegen te zoeken. Filippus, die een groot wonderdoener was (in tegenstelling tot moderne Charismatici), leerde niemand te zoeken, of te smeken, of zich leeg te maken om de Geestesdoop te ontvangen. Het feit dat God de Samaritanen pas met de Heilige Geest doopte na de handoplegging van de apostelen is duidelijk te wijten aan de unieke historische situatie in die tijd. Vanwege de rassenhaat tussen de Samaritanen en de Joden was het zowel voor de Joodse apostelen als voor de Samaritanen noodzakelijk dat de handoplegging plaatsvond. De apostelen keurden de Samaritanen goed als door God in Christus aanvaard en volwaardige partners in het koninkrijk. De Samaritanen erkenden dat de Joodse apostelen de gezaghebbende leiders in de kerk waren. Als deze passage maatgevend zou zijn voor de moderne kerk, dan zouden wij moeten leren dat alle gelovigen moeten wachten op handoplegging door een apostel voordat zij de Geestesdoop ontvangen. De enige passage die kan worden gebruikt ter ondersteuning van een leer van de Geestesdoop als een tweede genadewerk na de verlossing bewijst dus te veel. Als Charismatici consequent zouden zijn, zouden zij niet streven naar de doop met de Heilige Geest, maar gewoon wachten tot een apostel langskomt. De laatste echte apostel stierf bijna 1900 jaar geleden.

Niet alleen ondersteunt het boek Handelingen de Charismatische doctrine van opvolging niet, de brieven ontkennen een dergelijke doctrine expliciet. “Want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij tot één Geest gedoopt” (1 Kor. 12:13). Paulus zegt dat alle christenen in de Geest gedoopt zijn. “U hoeft geen Geestesdoop te zoeken als een ervaring na bekering, zegt Paulus tegen de Korintiërs en tegen ons; als u in Christus bent, bent u al in de Geest gedoopt!” [6] Sommige Charismatische schrijvers hebben geprobeerd het duidelijke onderwijs van deze passage te omzeilen door een beroep te doen op het woord “door” in de KJV. Zij stellen dat “door één Geest” iets anders is dan “in één Geest”. Het enige probleem met dit argument is dat het Griekse woord en (vertaald met “door” in vers 13) ook vertaald kan worden met “in” of “met”. Zo is de doop in de Geest in 1 Korintiërs 12:13 identiek aan elke gebeurtenis in het boek Handelingen. [7] Andere Charismatische schrijvers beweren dat het eerste deel van de passage verwijst naar bekering en het tweede deel naar de doop in de Geest. Deze interpretatie wordt onmogelijk gemaakt door Paulus’ gebruik van het woord “allen”. Paulus zegt dat alle leden tot één lichaam behoren. Als Paulus verwees naar twee afzonderlijke groepen, kon hij het woord “allen” niet gebruiken. “Vers 13 leert dus duidelijk (1) dat alle gelovigen delen in de gave van de Geest en (2) dat zij dit doen vanaf het moment van hun inlijving in het lichaam van Christus. Dit vers is de harde steen die alle constructies van de doop met de Heilige Geest als een extra, na bekering, tweede zegeningervaring aan diggelen slaat” [8].

De leer dat alle christenen bij hun bekering worden gedoopt in de Heilige Geest wordt ondersteund door andere passages. Paulus besteedt een groot deel van Romeinen hoofdstuk 8 aan het bespreken van de Heilige Geest. Laat Paulus ooit doorschemeren dat het ontvangen van de Heilige Geest een proces in twee fasen is? Nee. Paulus zegt duidelijk dat als u een christen bent, u de Heilige Geest hebt. Als u geen christen bent, hebt u die niet. “Indien nu iemand de Geest van Christus niet heeft, die is niet de zijne” (Rom. 8:9). “De suggestie, zoals onze neo-Pentecostale vrienden doen, dat de Geest alleen in een klein stroompje in iemands leven komt wanneer men zich voor het eerst bekeert en pas op een later tijdstip in zijn totaliteit komt, is in tegenspraak met de duidelijke leer van dit vers. Als u een christen bent, zegt Paulus tegen ons allen, woont de Geest in u. Wat kan Hij nog meer doen dan wonen? Kan Hij dubbel wonen of driedubbel wonen?” [9] Paulus zegt: “Uw lichaam is de tempel van de Heilige Geest die in u woont” (1 Kor. 6:19). Hij zegt ook: “U bent de tempel van de levende God. Zoals God gezegd heeft: ‘Ik zal in hen wonen…'” (1 Kor. 6:16). Wij moeten onze leer over de Geestesdoop baseren op de duidelijke leer van de brieven. De leer moet gebaseerd zijn op de duidelijke, didactische passages en niet op een unieke historische gebeurtenis.

Hoewel de Bijbel leert dat iedereen die christen wordt, gedoopt wordt in de Heilige Geest, leert de Bijbel ook dat christenen voortdurend vervuld moeten worden met de Geest. Wij moeten deze twee begrippen niet met elkaar verwarren. De doop in de Geest verwijst naar wat er gebeurt wanneer wij deel worden van het lichaam van Christus (de Heilige Geest woont in ons). De vervulling of volheid van de Geest verwijst naar de voortdurende activiteit van de Geest in de gelovige na zijn bekering. Gelovigen zijn afhankelijk van de transformerende kracht van de Heilige Geest voor groei in godsvrucht en heiliging. De enige passage in het Nieuwe Testament waar christenen wordt opgedragen vervuld te worden met de Heilige Geest is Efeziërs 5:18: “Wordt vervuld met de Geest.” Het werkwoord “wordt vervuld” is in de oorspronkelijke taal een gebod (gebiedende wijs) in de tegenwoordige tijd. Dit betekent dat christenen geboden wordt om voortdurend, dag na dag, vervuld te worden met de Geest. Hoe worden wij vervuld met de Heilige Geest? Is het een mystieke ervaring die alleen is weggelegd voor “bovengeestelijke” gelovigen? De Bijbel leert dat wij vervuld worden met de Heilige Geest door te geloven in en te gehoorzamen aan het Woord van God.

U moet niet langer wandelen zoals de rest van de heidenen wandelen, in de zinloosheid van hun gedachten…. Maar gij hebt Christus niet zo geleerd, indien gij Hem gehoord en door Hem onderwezen hebt, gelijk de waarheid in Jezus is: dat gij, wat uw vroeger gedrag betreft, de oude mens aflegt, die verdorven wordt naar de bedrieglijke begeerten, en vernieuwd wordt in de geest uws gemoeds, en dat gij de nieuwe mens aandoet, die naar God geschapen is, in ware gerechtigheid en heiligheid (Ef. 4:17, 20-24).

Het is geen toeval dat de parallelle passage met Efeziërs 5:18, die zegt: “Wordt vervuld met de Geest”, Kolossenzen 3:16 is, die zegt: “Laat het Woord van Christus rijkelijk in u wonen.”

Gezien het parallellisme moeten wij concluderen dat de vervulling met de Geest en het rijkelijk inwonende Woord van Christus functioneel gelijkwaardig zijn. Dat inwonende Woord is geen gespecialiseerde of beperkte waarheid die alleen aan sommigen in de gemeente wordt toegekend, maar “alles wat Ik u geboden heb” (Mattheüs 28:20), trouw geloofd en gehoorzaamd…. De realiteit van het vervullende werk van de Geest is de realiteit, in al zijn breedte en rijkdom, van de voortdurende werking van Christus, de levengevende Geest, met Zijn Woord. Zoeken naar een ander woord dan Zijn Woord, nu opgeschreven voor de kerk, is zoeken naar een andere Geest dan de Heilige Geest. [10]

Jezus benadrukte het belang van de Schriften: “Heilig hen door Uw waarheid. Uw woord is waarheid” (Joh. 17:17).

Charismatici leren dat geloven in Jezus Christus niet genoeg is voor een vervuld christelijk leven. Zij geloven dat een tweede genadewerk (de doop in de Heilige Geest) nodig is voor geestelijke volheid. Dit onderwijs is een subtiele ontkenning van de toereikendheid die wij in Christus hebben; het doet afbreuk aan de eer die Jezus Christus toekomt en is duidelijk in tegenspraak met het onderwijs van Paulus over de volheid die wij in Christus hebben. “Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk; en gij zijt volkomen in Hem…” (Kol. 3:9-10). “Het werk van de Geest is geen toevoeging aan het werk van Christus…. Het werk van de Geest is geen ‘bonus’ die wordt toegevoegd aan de basisredding die door Christus is verzekerd. De komst van de Geest brengt niet alleen aan het licht dat Christus heeft geleefd en bepaalde dingen heeft gedaan, maar ook dat Hij, als de bron van het eschatologische leven, nu leeft en aan het werk is in de gemeente. Door en in de Geest openbaart Christus zich als aanwezig.” [11] De leer van Paulus wordt ondersteund door die van Petrus: “[Christus] goddelijke kracht heeft ons alles gegeven wat tot leven en godsvrucht behoort, door de kennis van Hem die ons geroepen heeft…”. (2 Petr. 1:3). Beide apostelen gaan ervan uit dat wij alles ontvangen wat wij nodig hebben wanneer wij in Christus geloven. Als er buiten Christus nog een tweede genadewerk nodig is, kunnen deze passages eenvoudigweg niet waar zijn. U moet dus beslissen of u de leer van het Woord van God of de leer van de Pinksterbeweging volgt.

Waarom is Jezus Christus voldoende? Waarom wordt in de brieven het ontvangen van de doop in de Heilige Geest nooit gescheiden van het geloven in Christus? Waarom is het verkeerd om de doop in de Geest te zien als iets dat aan het werk van Christus wordt toegevoegd? Omdat christenen gerechtvaardigd zijn in Jezus Christus. De volledige zondeschuld die iedere gelovige heeft opgelopen, wordt Jezus Christus toegerekend of opgelegd aan het kruis. En de volmaakte gerechtigheid van Christus wordt de gelovige toegerekend. De gelovige is bekleed met het volmaakte, zondeloze leven van Christus. Dus stellen wij de vraag: Kwalificeert Gods vonnis van gerechtigheid over de gevallen zondaar hem om de doop in de Heilige Geest te ontvangen? Ja, absoluut! Degene die in Jezus Christus gelooft, ontvangt de volmaakte gerechtigheid van Christus als een geschenk van God. In Gods ogen is hij even rechtvaardig als Jezus Christus. Is Jezus Christus rechtvaardig genoeg om de doop in de Heilige Geest te ontvangen? Als het werk van Christus dat de christen volmaakt, zondeloos en absoluut rechtvaardig maakt (voor God de Vader gerechtelijk in de hemelse rechtbank) niet genoeg is om de Geestesdoop te ontvangen, wat is er dan nog meer nodig? Paulus zegt: “Nadat u geloofd hebt, bent u verzegeld met de Heilige Geest der belofte” (Ef. 1:13). Hij vraagt: “Hebt gij de Geest ontvangen door de werken der wet, of door het gehoor des geloofs?” (Gal. 3:2).

De leer van de Geestesdoop als een tweede genadewerk na de verlossing heeft geen bijbelse steun. De unieke uitstorting van de Heilige Geest uit de hemel door Christus was een aspect van Christus’ verheerlijking en wordt, net als de opstanding en hemelvaart, nooit meer herhaald. De brieven van het Nieuwe Testament leren dat geloven in Christus, deel worden van Zijn lichaam, de Kerk, en het ontvangen van de Geestesdoop allemaal tegelijk plaatsvinden. Er zijn verschillende besprekingen van de bediening van de Heilige Geest in de brieven, maar in elke bespreking wordt de Geestesdoop nooit genoemd. Nergens in de brieven wordt gelovigen verteld dat zij de Geestesdoop moeten zoeken. De Bijbel leert dat het ontvangen van Jezus Christus en het zich onderwerpen aan Zijn Woord alles is wat een christen nodig heeft om compleet te zijn. De Charismatische leer van de tweede zegen (d.w.z. Geestesdoop) is een afwijking van de protestantse orthodoxie. Het werd niet onderwezen door de Geestvervulde protestantse reformatoren (bijv. Luther, Zwingli, Bucer, Calvijn, Knox, enz.). Zij werd niet onderwezen door de grote theologen van de zestiende, zeventiende of achttiende eeuw (bijv. Gillespie, Rutherford, Owen, Edwards, Turrentin, Hodge, Dabney, Warfield).

De leer van de Geestesdoop als een tweede werk van genade groeide rechtstreeks uit de ketterse bodem van de tweede-zegenende heiligheidsbeweging van de negentiende eeuw. Veel heiligheidsleraren in de achttiende eeuw verwierpen de orthodoxe leer van heiliging als een levenslang proces van geestelijke groei, waarbij de zonde in de gelovige nooit volledig wordt uitgeroeid. Methodistische heiligheidsleraren leerden dat christenen een “tweede zegen” konden ontvangen die de christen in één moment “volledige heiliging” gaf. De zondige natuur werd volledig uitgeschakeld in de gelovige. En dus was de gelovige volmaakt en zondeloos. De tweede zegeningsleer van volledige heiliging, van zondeloze volmaaktheid, wordt veroordeeld door de apostel Johannes: “Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, bedriegen wij onszelf; en de waarheid is niet in ons” (1 Joh. 1:8). De oorspronkelijke Pinksterbeweging ging nog een stap verder en onderwees de “doop van de Geest” als derde zegen. Hoewel de meeste Pinksterlingen uiteindelijk het idee van volledige heiliging verwierpen, waren de vaders van de moderne Pinksterbeweging toch ketters.

In 1901 bracht Charles F. Parham de heersende “pinkster”-aandrang op de “doop met de Heilige Geest” (zoals beschreven in Handelingen 2) tot de conclusie dat tongen nog steeds het teken van een pinksterervaring moest zijn. Parhams leerling, W.J. Seymour, populariseerde dit nieuwe Pinksterisme vanaf 1906 tijdens de Azusa Street-opwekking in Los Angeles, waarna deze beweging uitgroeide tot haar vele varianten….. De oorspronkelijke Pinksterleraren, Parham en Seymour, onderwezen een Methodistische Heiligheidsvisie van een “tweede zegen” van volledige heiliging waarbij de zondige natuur werd uitgeroeid. Dit, zeiden zij, werd gevolgd door een derde zegen, de “doop met de Geest”, vergezeld van tongen. [12]

Binnen twintig jaar na de oprichting van de moderne pinksterbeweging door Charles Parham, werden veel mensen pinksterling die eerder een Baptisten- dan een Methodisten-heiligheidsachtergrond hadden. Deze nieuwe pentecostals verwierpen het idee van de tweede zegen, namelijk volledige heiliging. Zo werd de derde zegen, “de doop van de Geest” [13] de “tweede zegen”. De pinkstertheologie heeft het idee van de tweede zegen tot op heden behouden. De pinksterbeweging en de moderne Charismatische beweging zijn niet voortgekomen uit een zorgvuldige exegese van Gods Woord, maar uit een ketterse opwekking van heiligheid.

Het is ironisch dat Charismatici, die zichzelf beschouwen als deskundigen op het gebied van de Heilige Geest, het doel van de bediening van de Heilige Geest volledig verkeerd begrijpen. Leert de Bijbel dat de Heilige Geest kwam opdat wij een wonderlijke, subjectieve ervaring zouden hebben? Zodat wij heerlijke religieuze sensaties zouden kunnen hebben? Zodat wij elektrische stroom in ons lichaam zouden kunnen voelen? Zodat wij een opwindende, geestverruimende ervaring zouden hebben? Zodat onze erediensten de mensen zouden doen zeggen: “Wow, wat spannend”? Leert de Bijbel dat de Heilige Geest kwam zodat mensen zich op de Heilige Geest zouden richten? Zodat mensen spandoeken met voorstellingen van duiven in hun kerken zouden ophangen en seminars zouden houden over Geestesdoop, etc.? Nee, helemaal niet. Luister goed naar wat Jezus Christus zegt over de bediening van de Geest: “Wanneer Hij, de Geest der waarheid, gekomen is … zal Hij Mij verheerlijken, want Hij zal nemen wat van Mij is en het u verkondigen” (Joh. 16:13-14). De Heilige Geest kwam om mensen op Christus te wijzen en Christus te verheerlijken. Nadat Petrus gedoopt was in de Geest, stond hij op en vertelde de menigte over zijn wonderbaarlijke ervaring? Zei hij: “Mannen en broeders, ik heb zojuist de doop met de Heilige Geest ontvangen, en ik wil u vertellen hoe wonderbaarlijk dat is. Toen het over mij kwam, was het alsof ik in vervoering werd gebracht door een vitale elektrische stroom. Ik voelde zo’n prachtige liefde en vrede door mijn hele lichaam stromen, tot aan de ballen van mijn voeten toe”? Integendeel, Petrus verwees niet naar zichzelf of naar zijn gevoel. Zijn boodschap was Jezus Christus en Hij gekruisigd: “Gij mannen van Israël, hoort deze woorden: Jezus van Nazareth, een door God goedgekeurd man…” (Ac. 2:22).

De Charismatische beweging is een van de meest populaire en groeiende stromingen binnen het huidige christendom. De belangrijkste leerstellige kenmerken van de Charismatische beweging – de doop in de Heilige Geest, het spreken in tongen, profetie, de gave van genezing en de nadruk op een persoonlijke ervaring – zijn de voornaamste redenen voor de groei en populariteit van de beweging. Hoewel groei en populariteit zeker wenselijk zijn, kunnen zij niet worden gebruikt als een test voor waarheidsclaims, omdat diverse sektes (bijv. Jehova’s Getuigen, Mormonen) en valse religies (bijv. de Islam, Oosterse mystiek) ook grote populariteit en groei hebben gekend. De Charismatische beweging is een twintigste-eeuws fenomeen. Aangezien de leringen en praktijken van de Charismatische beweging verschillen van wat orthodoxe christenen gedurende 19 eeuwen hebben geleerd, menen wij dat het verstandig is deze leringen te onderzoeken in het licht van de Schrift. Wij zeggen niet dat Charismatici geen christenen zijn. En wij onderzoeken hun onderscheidende kenmerken niet omdat wij persoonlijk niet van Charismatici houden (de auteur was meer dan drie jaar een Charismaticus, en veel van zijn vrienden zijn nog steeds Charismatisch). God gebiedt ons: “Beproeft alle dingen; behoudt het goede” (1 Th. 5:21 [1]). Het is ons opgedragen “het trouwe woord vast te houden” en “de tegensprekers te weerleggen” (Tit. 1:9 NASB). Daarom bieden wij dit boekje aan in de geest van christelijke liefde – liefde voor onze broeders en bovenal liefde voor Gods waarheid. Bij het onderzoeken van elk onderwerp is de belangrijkste vraag: “Wat zegt de Schrift?” (Gal. 4:30 KJV).

Advertentie

Tongen

Een praktijk die alle Pinksterlingen en Charismatici gemeen hebben is het spreken in tongen. Aangezien er verschillende opvattingen bestaan over wat tongentaal is en hoe het gebruikt moet worden in de openbare eredienst en in de privé devotie, zullen wij alleen de opvattingen behandelen die gangbaar zijn binnen de Charismatische beweging.

Charismatici houden over het algemeen vast aan drie verschillende toepassingen van tongentaal. Ten eerste stellen de meeste Charismatici dat het spreken in tongen het eerste bewijs is van het ontvangen van de doop in de Heilige Geest. Zij beschouwen de historische voorvallen in het boek Handelingen (hfdst. 2, 10, 19) als normatief voor de kerk van alle tijden. Ten tweede moeten tongen worden gebruikt in de openbare eredienst voor de opbouw van het lichaam. Deze openbare tongen moeten geïnterpreteerd of vertaald worden, zodat de opbouwende boodschap door iedereen begrepen kan worden. (In veel charismatische kerken schreeuwen mensen “tongen” die nooit worden geïnterpreteerd). Charismatici verschillen van mening over de vraag of “tongen” in de gemeente al dan niet een vorm van directe openbaring van God zijn. Het derde gebruik van tongen is het spreken in tongen voor persoonlijke opbouw. Dit is gebaseerd op een verkeerde interpretatie van 1 Korintiërs 14:1-4. Deze vorm van tongen wordt beschouwd als een privé gebedstaal tot God.

Er zijn een aantal vragen met betrekking tot tongen die wij willen beantwoorden. Wat zijn bijbelse tongen? Zijn tongen echte menselijke talen of onverstaanbaar, extatisch gebrabbel? Zijn er twee soorten tongen in de Bijbel: één voor de kerk en één voor privé gebed? Zijn tongen openbarend van aard, zoals profetie, of gewoon een andere methode van ongeïnspireerde vermaning?

De enige manier om tongentaal bijbels te definiëren is het gebruik van de term door bijbelse schrijvers te bestuderen. Het Griekse woord glossa, vertaald “tong” (pl. glossais), wanneer het niet verwijst naar het eigenlijke lichamelijke orgaan dat de tong wordt genoemd, verwijst ofwel naar een etnische groep (d.w.z. een groep gescheiden door taal) of naar feitelijke menselijke talen. “Het woord glossa wordt ongeveer dertig keer gebruikt in het Griekse Oude Testament (de Septuagint) en altijd is de betekenis ervan normale menselijke taal” Onze primaire zorg is waar de term naar verwijst als we het hebben over de nieuwtestamentische geestelijke gave van tongen. De Bijbel leert duidelijk dat de geestelijke gave van het spreken in tongen altijd verwijst naar echte, bekende menselijke talen.

Op de Pinksterdag begonnen de discipelen “in andere tongen te spreken” (glossais, Ac. 2:4). Spraken zij onverstaanbare onzin of spraken zij in echte menselijke talen? Omdat dit eerste geval dient als een paradigma of patroon voor al het latere spreken in tongen, heeft de Heilige Geest de aard van tongen zorgvuldig gedefinieerd, Het is duidelijk dat de discipelen echte, bekende talen spraken. Zij spraken zelfs verschillende dialecten van dezelfde taal (bijv. de Frygiërs en Pamphyliërs spraken verschillende dialecten van het Grieks).

Er woonden in Jeruzalem Joden, vrome mensen, uit alle volken onder de hemel. En toen dit geluid klonk, kwam de menigte bijeen en was in verwarring, omdat iedereen hen in zijn eigen taal (dialektos) hoorde spreken. Toen waren zij allen verbaasd en verwonderd en zeiden tegen elkaar: “Kijk, zijn al deze die spreken niet Galileeërs? En hoe komt het dat wij horen, ieder in zijn eigen taal (dialektos) waarin wij geboren zijn?” (Handelingen 2:5-8).

Om te benadrukken dat de discipelen echte talen spraken en geen gebrabbel, somt Lucas zelfs de volkeren op die hun moedertaal hoorden: “Parthen en Meden en Elamieten, zij die in Mesopotamië wonen, Judea en Cappadocië, Pontus en Azië, Frygië en Pamfylië, Egypte en de aan Cyrene grenzende delen van Libië, bezoekers uit Rome, zowel Joden als proselieten, Kretenzers en Arabieren – wij horen hen in onze eigen taal (glossais) spreken over de wonderbaarlijke werken van God” (Handelingen 2:9-11). In Handelingen 2 wordt glossais door Lucas door elkaar gebruikt met dialektos (“de tong of taal die eigen is aan een volk”, J. H. Thayer). Het bijbelse verslag vermeldt dat bij drie gelegenheden de menigte zei dat zij hun eigen taal hoorden spreken. Lucas vermeldt zelfs de verschillende nationale talen en regionale dialecten die door de discipelen werden gesproken.

In Handelingen zijn tongen altijd echte, menselijke talen. Dit feit wordt bevestigd wanneer we de uitstorting van de Heilige Geest op de heidenen in Handelingen 10:44-48 onderzoeken. Petrus zegt dat de heidenen “net als wij de Heilige Geest hebben ontvangen” (vs. 47). Hij vertelt de gemeente in Jeruzalem dat “de Heilige Geest op hen [de heidenen] is gevallen, zoals op ons in het begin” (Ac. 11:15). Petrus zegt dat God aan de heidenen “dezelfde gave heeft gegeven als aan ons” (v. 17). Petrus zegt dat de heidenen hetzelfde ervoeren als de Joodse discipelen met Pinksteren, “Deze gelijkenis van ervaring strekt zich niet alleen uit tot het feit van het ontvangen van de Geest, maar ook tot de aard van het tongen spreken in vreemde talen” Er is dus geen enkel bewijs in het boek Handelingen dat tongen spreken iets anders is dan echte vreemde talen. Maar hoe zit het met 1 Korintiërs?

In 1 Korintiërs zijn tongen ook echte vreemde talen. Laten we eerst de duidelijke passages over tongentaal onderzoeken en daarna de passages die door Charismatici worden aangehaald als rechtvaardiging voor niet-buitenlandse taal, extatische, privé-gebedstaal tot God.

Paulus duidde de gave van tongen aan als genossen, vertaald als “soorten tongen” (1 Kor. 12:10) en “verscheidenheid van tong” (1 Kor. 12:28). Deze term genos verwijst in het nieuwtestamentische gebruik naar familie, nakomelingen, ras, natie, soort en klasse. Het duidt altijd zaken aan die aan elkaar verwant zijn. Er zijn vele “soorten” vissen (Mt 13:47), maar het zijn allemaal vissen. Er zijn verschillende “soorten” demonen in de wereld (Mt 17,21), maar het zijn nog steeds demonen. Er zijn vele “soorten” stemmen (1 Kor. 14:10), maar het zijn allemaal stemmen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er vele “soorten” talen zijn, maar het zijn allemaal talen. Er zijn verschillende families van talen in de wereld – Semitisch, Slavisch, Latijn, enz. Deze zijn allemaal verwant, in die zin dat ze een bepaalde woordenschat en grammaticale opbouw hebben. Paulus kan onmogelijk bekende, vreemde talen hebben gecombineerd met onbekende, extatische uitingen onder dezelfde classificatie. Ze zijn eenvoudigweg niet aan elkaar verwant.

Als er dus twee totaal verschillende tongsoorten waren – bekende talen aan de ene kant, en extatische, brabbelende, privé-gebedstaal aan de andere kant, zoals veel Charismatici beweren – dan zou de Heilige Geest, die niet kan liegen, niet het woord genos hebben gebruikt om tongen te beschrijven in 1 Korintiërs hoofdstuk twaalf.

Een andere passage die het Charismatische standpunt ontkracht is 1 Korintiërs 14:21-22: “In de wet staat geschreven: ‘Met mensen van andere tongen en andere lippen zal Ik tot dit volk spreken; en toch zullen zij Mij niet horen,’ zegt de Heer. Daarom zijn tongen [Grieks: de tongen] tot een teken, niet voor hen die geloven, maar voor ongelovigen….” Hier worden tongen vergeleken met een echte, vreemde taal (Assyrisch), waaruit blijkt dat de apostel Paulus tongen als echte talen beschouwde.

Dit wordt verder bevestigd door het gebruik van het lidwoord van eerdere verwijzing (hai) en de functie van het inferentief voegwoord “daarom” (hoste). Als Paulus het spreken in tongen als een onbekende uiting beschouwde, zou hij in deze twee verzen niet tweemaal hetzelfde woord hebben gebruikt, vooral omdat de betekenis van glossa in het eerste gebruik duidelijk vaststond.

Onze stelling dat tongen verwijzen naar echte vreemde talen wordt ondersteund door het Griekse woord dat Paulus gebruikt wanneer hij zegt dat tongen moeten worden uitgelegd (vgl. 1 Kor. 12:10; 14:26, 28). Wanneer het woord hermeneuo niet wordt gebruikt om de uiteenzetting van de Schrift te beschrijven, betekent het eenvoudigweg “vertalen wat in een vreemde taal is gesproken of geschreven in de volkstaal”. [21] Wanneer het woord wordt gebruikt voor de uiteenzetting van de Schrift (bijv. Lc. 24:27) wordt het vertaald expound. Wanneer het woord hermeneuo wordt gebruikt met betrekking tot tongen, wordt het vertaald als tolken. Een tolk is iemand die een vreemde taal vertaalt in een taal die begrijpelijk is voor het huidige publiek.

Soms wordt het standpunt ingenomen dat de gave van vertolking een soort intuïtief, empathisch vermogen is, waardoor de hersenloze uitspraken van een lid van de gemeente door een ander lid van de gemeente een begrijpelijke betekenis krijgen, een gave waardoor de preconceptuele dimensie in de mens die door een lid wordt geuit, door een ander lid rationeel, conceptueel wordt vormgegeven. Maar een dergelijke opvatting is niet alleen vreemd aan het bijbelse gebruik van “interpreteren” elders (hermeneuo en de samenstellingen daarvan), maar veronderstelt ook de opvatting over tongentaal die wij reeds besproken en als onbijbels verworpen hebben. De enige reden waarom tongentaal onbegrijpelijk is voor de luisteraars, is dat zij de gesproken taal niet verstaan.

Maar zijn er geen passages die leren dat er een privé gebedsgebruik is voor tongen – dat tongen gebruikt moeten worden voor privé gebed tot God en voor privé opbouw? De drie passages die gewoonlijk gebruikt worden om te pleiten voor twee soorten tongen zijn: Romeinen 8:26, 1 Korintiërs 13:1; 14:2-4. De eerste passage heeft eigenlijk niets te maken met tongen: “De Geest zelf bemiddelt voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.” Onuitsprekelijke of onuitgesproken verzuchtingen kunnen duidelijk niet verwijzen naar tongen.

Maar hoe zit het dan met 1 Korintiërs 13:1? Leert deze passage niet dat wij kunnen bidden met de tongen van engelen? “Als ik spreek met de tongen der mensen en der engelen” (1 Kor. 14:1). Het is duidelijk uit de Griekse grammatica (ean met de aanvoegende wijs) en de context dat Paulus hypothetisch spreekt. “Hij verheft het hypothetisch tot de meest prachtige realisatie ervan mogelijk” – dat wil zeggen, om een punt te maken. Paulus vertelt de gemeente niet om te bidden in de talen van de engelen. Hij zegt dat, hoe groot je gave ook is, je liefde nodig hebt. En zelfs als het mogelijk zou zijn om in engeltalen te spreken, dan nog zou het een echte, vertaalbare taal zijn, geen wartaal. Taalkundigen kunnen naar de taalstructuur kijken en zelfstandig naamwoordelijke zinnen, werkwoordelijke zinnen, bijwoorden, enz. bepalen. Dus, als mensen werkelijk in de tongen van engelen spraken, kon worden vastgesteld of er een echte (hoewel hemelse) taal werd gesproken.

De beste bewijstekst voor privé-gebedstalen is 1 Korintiërs 14:1-5.

Streef de liefde na en begeer geestelijke gaven, maar vooral dat u profeteert. Want wie in een tong spreekt, spreekt niet tot mensen maar tot God, want niemand verstaat hem; maar in de geest spreekt hij geheimenissen. Maar wie profeteert, spreekt opbouwend en vermanend en troostend tot de mensen. Wie in een tong spreekt, bewerkt zichzelf, maar wie profeteert, bewerkt de gemeente. Ik wenste dat u allen met tongen sprak, maar nog meer dat u profeteerde; want wie profeteert is groter dan wie met tongen spreekt, tenzij hij inderdaad vertaalt, opdat de gemeente opbouw ontvangt.

Het eerste dat met betrekking tot deze passage moet worden opgemerkt is dat, ongeacht iemands interpretatie van “zich opbouwt” (v. 4); de tongen waarover in heel hoofdstuk 14 wordt gesproken zijn duidelijke, echte vreemde talen. Er is niets in de passage of in de bredere context dat leert dat de tongen waarover gesproken wordt in verzen twee tot en met vier eigenaardig (bijv. extatisch gebrabbel), uniek of anders zijn. De tongen waarover in vers vier wordt gesproken zijn echte, vreemde talen, net zoals de tongen in vers 21 en 22 echte, vreemde talen zijn. Dit feit is belangrijk; als men gelooft dat 1 Korintiërs 14:2-4 het privé-gebruik van tongen in de devotie rechtvaardigt, dan is er een objectieve test om vast te stellen of de spreker wartaal spreekt (d.w.z. syllabische onzin) of een echte vreemde taal: het privé-taalgebruik kan op band worden opgenomen en ter verificatie worden voorgelegd aan een bevoegde taalkundige.

Leert deze passage het privé gebruik van tongen? Nee. Paulus heeft het over opbouw in de vergadering tijdens de openbare eredienst. Hij betoogt dat hij profetie verkiest boven tongentaal, vanwege de superieure mogelijkheden ervan voor de opbouw van de gemeente. Als hij zegt: “Wie in een tong spreekt, spreekt niet tot mensen maar tot God, want niemand begrijpt hem”, zegt hij niet tegen de Korinthiërs dat zij privé tot God in tongen moeten bidden; hij benadrukt dat zonder tolk niemand in de vergadering iets begrijpt behalve God. Evenzo, wanneer Paulus het bidden en zingen met de Geest bespreekt, maakt hij duidelijk dat het vertolkt moet worden, omdat het plaatsvindt in de openbare eredienst: “Anders, als u met de geest zegent, hoe zal hij die de plaats van de geüniformeerden inneemt ‘Amen’ zeggen bij uw dankzegging, aangezien hij niet verstaat wat u zegt?” (1 Kor. 14:16). Er is gewoon geen greintje bijbels bewijs voor het idee van private devotietongen.

Maar wat bedoelt Paulus dan wanneer hij zegt: “Wie in een tong spreekt, bewerkt zichzelf”? De context geeft aan dat Paulus iemand beschrijft die in de kerk in tongen spreekt zonder tolk. Paulus zegt niet dat christenen privé in tongen moeten bidden om opgebouwd te worden. Door dit hele hoofdstuk heen pleit Paulus steeds weer voor de noodzaak om tongen te vertolken; anders wordt de gemeente niet opgebouwd: “Daar gij ijverig zijt naar geestelijke gaven, laat het voor de opbouw van de gemeente zijn dat gij tracht uit te blinken. Laat daarom degene die in een taal spreekt, bidden dat hij mag tolken” (1 Kor. 14:12-13). Aangezien de hele strekking van hoofdstuk 14 de opbouw van het lichaam is, is het waarschijnlijk dat “zichzelf opbouwt” negatief bedoeld is. In tongen spreken zonder tolk vestigt slechts de aandacht op zichzelf en komt het lichaam niet ten goede. In tongen spreken in de vergadering zonder tolk is een vorm van zelfverheerlijking.

Waarom is het belangrijk dat het spreken in tongen betrekking heeft op vreemde talen en niet op wartaal (bijv. “Yabba-dabba-doo”)? Het is belangrijk omdat het ons een objectieve methode geeft om vast te stellen of moderne tongentaal echt is, of door de mens verzonnen onzin. Als de Charismatische beweging werkelijk een werk van God is, dan zou iedereen dit moeten kunnen verifiëren door eenvoudigweg mensen die in tongen spreken op te nemen en deze te laten analyseren door taalkundigen, om te zien welke taal werd gesproken. Als tongen slechts het gebrabbel zou zijn dat men tegenkomt in Charismatische kerken en geen echte talen, dan zijn tongen geen teken voor ongelovigen, zoals Paulus duidelijk beweert. Een teken is een publiekelijk verifieerbaar wonder. “Het spreken in vreemde talen die niet geleerd zijn, zou zeker een goddelijk wonder zijn; het spreken in brabbeltaal of in onbekende klanken zou echter gemakkelijk gedaan kunnen worden door zowel een christen als een niet geredde persoon.” Elk geval van spreken in vreemde talen dat zich voordoet, is een teken. Elk geval in de twintigste eeuw waarbij Charismatische tongentaal werd opgenomen en geanalyseerd door taalkundigen, onthulde dat moderne “tongen” geen echte talen waren, maar wartaal. Moderne tongentaal lijkt zelfs structureel op geen enkele taal. “De conclusie van de taalkundigen geeft aan dat de moderne glossolalie bestaat uit onbekende klanken zonder onderscheidende woordenschat en grammaticale kenmerken, gesimuleerde vreemde kenmerken en totale afwezigheid van taalkenmerken. Het essentiële karakter van deze nieuwe beweging is dus in tegenspraak met het bijbelse fenomeen van het spreken in bekende talen.” Wij concluderen dus dat het moderne tongen spreken in tegenspraak is met het duidelijke getuigenis van de Schrift, evenals met objectieve empirische bevindingen. Hier is een uitdaging voor elke Pinkster- of Charismaticus: neem uw kerkdienst op en laat de “tongen” die gesproken worden objectief analyseren.

Er zijn nog een aantal andere indicatoren die aantonen dat moderne tongentaal bedrog is. Charismatici wordt geleerd hoe zij met “tongen” moeten spreken. Ze krijgen dingen te horen als: “Bid nu hoorbaar, maar spreek geen Engels.” Of, “Begin met lettergrepen te spreken – laat het gewoon stromen.” Veel Charismatici leren spreken in “tongen” (brabbeltaal) door anderen in hun kerk of op een conferentie te imiteren. Komen wij in het Nieuwe Testament iemand tegen die leert bidden in tongen? Nee, precies het tegenovergestelde is het geval. Degenen die in tongen spreken in het boek Handelingen, bijvoorbeeld, vragen nooit wat ze moeten doen, en worden nooit verteld iets te doen of te zeggen. In de bijbelse verslagen spreken mensen spontaan in tongen. In Handelingen 2:4, 10:46 en 19:6 deden degenen die in tongen spraken dat zonder aansporing of voorbereiding. Sterker nog, in alle gevallen wisten degenen die in tongen spraken, voordat zij in tongen spraken, niet eens dat er zoiets als tongen bestond! Moderne tongen zijn dus niet alleen brabbelende onzin vergeleken met de echte vreemde talen die in het Nieuwe Testament werden gesproken, maar ook de manier waarop Charismatici tongen ontvangen is totaal anders dan in het bijbelse verslag.

Als moderne “tongen” (d.w.z. wartaal) totaal anders zijn dan tongen in de Schrift (die echte, vreemde talen waren), wat is er dan gebeurd met echte, Bijbelse tongen? De Bijbel leert dat tongen en de andere bovennatuurlijke tekengaven ophielden.

De liefde faalt nooit; maar als er gaven van profetie zijn, zullen die verdwijnen; als er tongen zijn, zullen die ophouden; als er kennis is, zal die verdwijnen. Want wij weten gedeeltelijk, en wij profeteren gedeeltelijk; maar wanneer het volmaakte komt, zal het gedeeltelijke worden weggenomen. Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, dacht als een kind, redeneerde als een kind; toen ik een man werd, heb ik de kinderlijke dingen afgeschaft. Want nu zien wij in een spiegel, maar dan van aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar dan zal ik ten volle kennen, zoals ook ik ten volle gekend ben (1 Kor. 13:8-12 NASB).

Paulus contrasteert de openbaringsgaven van profetie, bijzondere kennis en tongen, die van nature fragmentarisch en onvolledig zijn, met de volledige canon van de Schrift (die werd voltooid met de 27 boeken van het N.T.).

Dat wat het gedeeltelijke moest vervangen en vervangen, was iets dat “volmaakt” werd genoemd. “Maar wanneer het volmaakte komt, zal het gedeeltelijke worden weggedaan.” Het is moeilijk de antithetische parallel te missen tussen het “gedeeltelijke” en het “volmaakte” (“volledig, volwassen, volledig”). Aangezien het “gedeeltelijke” spreekt van profetie en andere wijzen van openbarend inzicht (v. 8), lijkt het erop dat het “volmaakte”, dat deze zou vervangen, de volmaakte en definitieve Nieuwtestamentische Schrift voorstelt (Jas. 1:21). Dit is het gevolg van het feit dat de wijzen van openbaring met opzet tegenover elkaar worden gesteld. Zo wordt de man Gods voldoende toegerust voor alle taken die voor hem liggen (2 Tim. 3:16-17). Met andere woorden, er komt een tijd waarin de voltooiing van het openbaringsproces van God zal plaatsvinden.

Het voornaamste bezwaar dat Charismatici tegen deze passage gebruiken, heeft te maken met de uitdrukking “van aangezicht tot aangezicht”. Zij beweren dat deze uitdrukking verwijst naar het zien van Christus “van aangezicht tot aangezicht” bij de tweede komst; de bovennatuurlijke gaven moeten dus doorgaan tot de tweede komst. Het probleem met deze interpretatie is tweeledig. Ten eerste is “van aangezicht tot aangezicht” een bijwoordelijke uitdrukking; het heeft geen voorwerp.

Ten tweede, “van aangezicht tot aangezicht” staat tegenover een “zwakke spiegel”. Aangezien “aangezicht tot aangezicht” bijwoordelijk is zonder voorwerp, moet het idee dat het verwijst naar Christus worden aangenomen of afgeleid. En aangezien Paulus in de hele verzen 8-12 vormen van openbaring tegenover elkaar stelt, is het veel logischer om “aangezicht tot aangezicht” te interpreteren in de zin van helderheid (of scherpzinnigheid), in tegenstelling tot de schemerige spiegel (het onvolledige of fragmentarische).

Er zijn nog andere problemen in verband met de praktijk van de Charismatici om in “tongen” te spreken. In plaats van de beste gaven na te streven (1 Kor. 12:31), zoeken zij de gave die in de opsomming van de apostel op de allerlaatste plaats staat (12:28). Er wordt vaak in “tongen” gesproken zonder juiste uitlegging (in tegenstelling tot 14:28); tenzij aan deze eis wordt voldaan, draagt het absoluut niet bij tot opbouw van de gemeente (14:4-5). De bijbelse eis om om de beurt te spreken wordt vaak niet in acht genomen (14:27, 30); in plaats daarvan spreekt een aantal personen tegelijkertijd (deze afwijking van de kerkorde is onvergeeflijk, want “de geesten der profeten zijn aan de profeten onderworpen”, 14:32). Verder is het in Charismatische kerken gebruikelijk om vrouwen te laten spreken in de vergadering (niet weinig Charismatische kerken worden zelfs door vrouwen voorgegaan). Het is vrouwen absoluut verboden te spreken of te onderwijzen in de kerk, maar het is hun geboden te zwijgen (14:33-34).

“Alle Schrift is door God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderricht in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust” (2 Tim. 3:16-17). Aangezien wij een volledige canon hebben, en aangezien de Bijbel alles is wat wij nodig hebben voor redding, leven en godsvrucht, welk doel dienen dan moderne tongen en profetie? Het spreken in tongen was een van de tekenen van een apostel (2 Kor. 12:12); toen de apostelen eenmaal van het toneel verdwenen waren, was er geen behoefte meer aan hun onderscheidingstekens. Het historische feit dat echte tongen en profetie ophielden met de voltooiing van de Schrift, en het feit dat moderne tongen en profetie geen gelijkenis vertonen met wat zich voordeed in de dagen van de apostelen, bewijst dat de centrale kenmerken van de Charismatische beweging onbijbels zijn.

De Charismatische beweging is een van de meest populaire en groeiende stromingen binnen het huidige christendom. De belangrijkste leerstellige kenmerken van de Charismatische beweging – de doop in de Heilige Geest, het spreken in tongen, profetie, de gave van genezing en de nadruk op een persoonlijke ervaring – zijn de voornaamste redenen voor de groei en populariteit van de beweging. Hoewel groei en populariteit zeker wenselijk zijn, kunnen zij niet worden gebruikt als een test voor waarheidsclaims, omdat diverse sektes (bijv. Jehova’s Getuigen, Mormonen) en valse religies (bijv. de Islam, Oosterse mystiek) ook grote populariteit en groei hebben gekend. De Charismatische beweging is een twintigste-eeuws fenomeen. Aangezien de leringen en praktijken van de Charismatische beweging verschillen van wat orthodoxe christenen gedurende 19 eeuwen hebben geleerd, menen wij dat het verstandig is deze leringen te onderzoeken in het licht van de Schrift. Wij zeggen niet dat Charismatici geen christenen zijn. En wij onderzoeken hun onderscheidende kenmerken niet omdat wij persoonlijk niet van Charismatici houden (de auteur was meer dan drie jaar een Charismaticus, en veel van zijn vrienden zijn nog steeds Charismatisch). God gebiedt ons: “Beproeft alle dingen; behoudt het goede” (1 Th. 5:21 [1]). Het is ons opgedragen “het betrouwbare woord vast te houden” en “de tegensprekers te weerleggen” (Tit. 1:9 NASB). Daarom bieden wij dit boekje aan in de geest van christelijke liefde – liefde voor onze broeders en bovenal liefde voor Gods waarheid. Bij het onderzoeken van elk onderwerp is de belangrijkste vraag: “Wat zegt de Schrift?” (Gal. 4:30 KJV).

https://www.the-highway.com/charismatic_Schwertley.html

Profetie

Spreekt God nog steeds tot Zijn kerk door middel van directe openbaring? Is het ambt van profeet nog steeds operationeel in het lichaam van Christus? Charismatici leren dat wij nog steeds directe openbaring van God ontvangen. Veel Charismatici voelen zich ongemakkelijk bij het idee dat moderne profetie gelijk is aan de Schrift. Daarom hebben zij het idee ontwikkeld dat nieuwtestamentische profetie op de een of andere manier een mindere openbaring is. Om deze vragen goed te kunnen beantwoorden, moeten wij de vraag beantwoorden: wat is profetie?

Om de populaire charismatische opvatting te weerleggen dat de nieuwtestamentische profeet een openbaring geeft die minder is dan de Schrift, moeten wij de continuïteit tussen de oudtestamentische profeet en de nieuwtestamentische profeet onderzoeken. De passage waarin de goddelijke wetgeving wordt uiteengezet die het ambt van profeet definieert is Deuteronomium 18. Merk op dat de ware profeet juist de woorden van God spreekt: wat de Heer hem heeft opgedragen te spreken.

De profeet die het waagt om in Mijn naam een woord te spreken dat Ik hem niet heb opgedragen, of die in de naam van andere goden spreekt, die profeet zal sterven. En indien gij in uw hart zegt: “Hoe zullen wij het woord kennen, dat de Here niet gesproken heeft?” – wanneer een profeet in de naam des Heren spreekt, en het ding gebeurt niet en komt niet tot stand, dan is dat wat de Here niet gesproken heeft; de profeet heeft het aanmatigend gesproken; gij zult voor hem niet vrezen (Deut. 18:20-22).

Er zijn twee methoden om een ware profeet te bepalen. Ten eerste moet de profeet spreken in de naam van de ware God – dat wil zeggen, de profeet moet een correcte theologie hebben. Ten tweede moet alles wat de profeet voorspelt 100% accuraat zijn – iets minder dan dat eiste de dood door steniging. Als iemand beweert de gave van profetie te hebben, maar nooit een specifieke profetie geeft waaraan die profeet objectief getoetst kan worden, hebben wij absoluut geen reden om die zogenaamde “profeet” te geloven of te vrezen. Wat de profeten van het Oude Testament uniek gezag en objectieve bevestiging gaf, zelfs aan ongelovigen, was het feit dat wat zij zeiden werkelijk uitkwam. Zonder het specifieke voorspellende element zouden de profeten niet meer zijn geweest dan leraars van de wet.

De test van een ware profeet geldt ook voor nieuwtestamentische profeten, want er is een duidelijke continuïteit tussen de oudtestamentische profeet en de nieuwtestamentische profeet. Na de uitstorting van de Heilige Geest op de gemeente citeerde Petrus de profeet Joël: “En het zal geschieden in het laatste der dagen, zegt God, dat Ik Mijn Geest zal uitstorten op alle vlees; uw zonen en dochters zullen profeteren, uw jongelingen zullen visioenen zien, uw ouderen zullen dromen dromen…. Ik zal Mijn Geest uitstorten in die dagen; en zij zullen profeteren” (Ac. 2:17-18). Merk op dat de nieuwtestamentische profeet betrokken was bij precies dezelfde verschijnselen als de oudtestamentische profeet: dromen, visioenen en profetie (vgl. Num. 12:6). “We hebben dus profetie van het oudtestamentische type (bekende oudtestamentische profetische wijzen) die het nieuwtestamentische tijdperk binnenkomt, en in vervulling gaat van het woord van een specifieke oudtestamentische profeet. En dit is volgens Petrus’ goddelijk geïnspireerde interpretatie van Joël.” Deze voortzetting van oudtestamentische profetie in het Nieuwe Testament wordt bevestigd door de nieuwtestamentische profeet Agabus. Agabus sprak de woorden van de Heilige Geest. Door Gods woorden te spreken, onthulde Agabus, net als de oudtestamentische profeet, de toekomst.

Een zekere profeet, Agabus genaamd, kwam uit Judea. Toen hij bij ons gekomen was, nam hij de gordel van Paulus, bond zijn eigen handen en voeten en zei: “Zo zegt de Heilige Geest: ‘Zo zullen de Joden te Jeruzalem de man die deze gordel bezit, binden en hem overleveren in de handen der heidenen'” (Ac. 21:10-11).

Dat de nieuwtestamentische profeet daadwerkelijk directe woorden van God spreekt, en niet slechts een leraar of prediker is, wordt ondersteund door Paulus: “En hoewel ik de gave der profetie heb, en alle verborgenheden begrijp…” (1 Kor. 13:2). (1 Kor. 13:2). Het woord “mysterie” in het Nieuwe Testament betekent niet hetzelfde als ons Engelse woord. Edwards schrijft,

In het NT komt het woord 27 of…28 [keer] voor; voornamelijk in Paul….. Het heeft de oude betekenis van een geopenbaard geheim, niet de moderne betekenis van datgene wat niet kan worden doorgrond of begrepen…. (2) Verreweg de meest voorkomende betekenis in het NT is die welke zo kenmerkend is voor Paulus, namelijk een Goddelijke waarheid die eens verborgen was, maar nu in het evangelie is geopenbaard…. (a) Het moet worden opgemerkt hoe nauw “mysterie” verbonden is met “openbaring”…en met woorden van gelijke strekking…. “Mysterie” en “openbaring” zijn in feite correlatieve en bijna synonieme termen….

De profeet openbaart aan de gemeente een mysterie of mysteries van God. Hij openbaart iets dat voorheen onbekend was, iets nieuws dat voor het eerst wordt geopenbaard.

Paulus zegt specifiek in 1 Korintiërs 14 dat profeten “openbaring” ontvangen: “Laat twee of drie profeten spreken, en laat de ander oordelen. Maar indien aan een ander, die toekijkt, iets wordt geopenbaard, laat de eerste zwijgen” (1 Kor. 14:30; vgl. v. 26, “heeft een openbaring”).

Openbaring (apokalupsis), [is] een onthulling van iets dat voorheen onbekend was; en goddelijke openbaring is de rechtstreekse mededeling van voorheen onbekende waarheden van God aan de mensen. De onthulling kan geschieden door dromen, visioenen, mondelinge mededeling of anderszins (Dan. 2:19; 1 Kor. 14:26; 2 Kor. 12:1; Gal. 1:12; Openb. 1:1).

Dat het nieuwtestamentische profetische ambt net als het oudtestamentische ambt openbarend is, blijkt duidelijk uit Paulus’ gebruik van “mysterie” en “openbaring”. Merk op hoe hij beide termen samenvoegt in Efeziërs 3:3-5: “Door openbaring heeft Hij mij het geheimenis bekend gemaakt (zoals ik eerder in enkele woorden schreef, waardoor u, wanneer u leest, mijn kennis in het geheimenis van Christus kunt verstaan), dat in andere eeuwen niet bekend is gemaakt aan de mensenkinderen, zoals het nu door de Geest is geopenbaard aan zijn heilige apostelen en profeten.”

De profeten van God in zowel het oude als het nieuwe verbond spraken dus onder goddelijke inspiratie. Zij konden volledig gezaghebbende uitspraken doen, zoals toen de Heilige Geest de kerk opdroeg Paulus en Barnabas uit te zenden als zendelingen. Zij konden door inspiratie de toekomst voorspellen (bijv. Agabus). Zij konden mysteries uitspreken. De profeten konden de kerk letterlijk nieuwe gezaghebbende leer geven. De apostelen en profeten legden de kerk door goddelijke inspiratie de betekenis van Christus’ dood uit. De Heilige Geest openbaarde aan de kerk dat de ceremoniële wetten van het oude verbond zijn afgeschaft, en dat de tussenmuur van scheiding is afgebroken; God heeft dus maar één volk: zij die in Christus zijn. Alle verschillende implicaties van het kruis hadden een openbarende (door de geest geïnspireerde) uitleg nodig. De reden dat het belangrijk is om de aard van nieuwtestamentische profetie te definiëren, is dat de meeste Charismatici, expliciet of impliciet, profetie als minder openbarend en gezaghebbend beschouwen dan de Schrift. Het feit dat niet alle geïnspireerde profetische uitspraken in de canon (de 66 boeken) zijn opgenomen is voor deze discussie niet van belang, omdat ook niet alle geïnspireerde uitspraken of geschriften van de apostelen in de canon zijn opgenomen (bijv. de verloren gegane brief van Paulus aan de Korintiërs). Als een Charismaticus zegt dat een profeet in het Nieuwe Testament niet zozeer de toekomst voorspelt, maar vermaningen geeft, kan hij gelijk hebben. Maar profetische vermaning is niet zomaar een geheiligd advies; het is niet zomaar een uiteenzetting van de Schrift. Het is een door de Geest geïnspireerde, openbarende vermaning. Het heeft hetzelfde gezag als de Schrift; het is een “Zo zegt de Heer” vermaning.

De auteur bezocht meer dan drie jaar lang charismatische kerken en hoorde honderden “profetieën”. Toch heeft hij nooit een keer een nieuwe leer gehoord. Sterker nog, als een “profeet” een nieuwe leer verkondigde, zeiden de voorganger en de oudsten tegen de “profeet” dat hij zijn mond moest houden. In de vele gevallen waarin “profeten” mensen opdroegen dingen te doen (bijv. “Maria, God heeft mij gezegd dat je met Johannes moet trouwen”) leerden de mensen snel dat dergelijke aansporingen met een grote korrel zout genomen moesten worden! Waarom? Omdat moderne charismatische profeten eenvoudigweg niet te vertrouwen zijn. Zij zijn net zo betrouwbaar als het gooien van een paar dobbelstenen. Daarom nemen zelfs de meeste Charismatici hun vermaningen en profetieën niet serieus.

Waarom doen Charismatici er alles aan om profetie te herdefiniëren als iets minder dan het eigenlijk was in het Nieuwe Testament? De voornaamste reden is dat de meeste Charismatici zich realiseren dat moderne Pinksterprofetie echt niet hetzelfde is als profetie uit het Oude en Nieuwe Testament. Als Charismatici profetie niet zouden herdefiniëren als in wezen niets meer dan “vage” geestelijke vermaningen, dan zouden hun profeten onderworpen zijn aan objectieve verificatie. Vergelijk een typische Bijbelse profetie met een typische moderne Charismatische profetie. Elia de Tishbiet kwam en profeteerde aan de slechte koning Achab en zijn slechte vrouw, Jezebel. Let op de specificiteit: Achabs familie zal worden uitgeroeid (d.w.z. vermoord; 1 Kgs. 21:21). Achabs nageslacht zal worden uitgeroeid nadat Achab dood is (v. 29). Achabs vrouw zal door honden worden opgegeten bij de muur van Jizreël (v. 23). Precies op de plaats waar de honden het bloed van Naboth (die Achab vermoordde) oplikten, zullen de honden het bloed van Achab oplikken. Deze profetieën werden perfect vervuld (vgl. 1 Kgs. 22:34-39; 2 Kgs. 9:32-37, 10:7-11). Nadat de laatste van deze profetieën was vervuld, zegt God: “Weet nu dat niets ter aarde zal vallen van het woord des Heren, dat de Here sprak over het huis van Achab; want de Here heeft gedaan wat Hij sprak door Zijn knecht Elia” (2 Kgs. 10:10).

Vergelijk nu de profetie van Elia met de typische Charismatische “profetie”: “O, kom tot Mij, mijn volk. Als jullie naar Mij terugkeren, zal Ik jullie zegenen. Als jullie dicht bij Mij komen, zal Ik jullie liefhebben en zegenen,” enz. Dit soort vage, niet-specifieke “profetieën” kunnen nooit als echt worden bevestigd, omdat ze niets specifieks over de toekomst bevatten. Bovendien, wanneer Charismatici het erop wagen en specifiek worden, wat gebeurt er dan? Zij blijken consequent ongelijk te hebben, keer op keer.

Met de letterlijk duizenden Charismatische profeten in de Verenigde Staten, zouden we moeten verwachten dat er minstens een paar zijn die kunnen voldoen aan de test van ware profeet die in Deuteronomium 18 wordt gegeven. De waarheid is dat er vandaag geen echte profeten zijn, omdat profetie, net als tongentaal, ophield toen de Schriften van het Nieuwe Testament werden voltooid. Vergeet niet dat God de tekengaven zoals tongentaal, profetie, dramatische genezingen, enz. zo heeft ingesteld dat zij openlijk de waarheid van Gods Woord bewijzen. Daarom werden de nieuwtestamentische profetieën, tongen en genezingen gezien en geweten als echt door zowel christenen als ongelovigen. De vijanden van Christus konden niet ontkennen dat Jezus verbazingwekkende openbare wonderen deed; zij werden gedwongen deze toe te schrijven aan Satan (Mt. 12:24). Paulus genas in het openbaar een kreupele jongen; de heidenen die het wonder waarnamen konden het niet ontkennen; zij schreven het wonder toe aan hun valse goden (Ac. 14:11).

Het feit dat een objectieve, empirische analyse van moderne Charismatische profetie aantoont dat wat tegenwoordig profetie wordt genoemd niet hetzelfde is als nieuwtestamentische profetie, betekent niet noodzakelijkerwijs dat profetie is opgehouden; het betekent alleen dat de beweringen van de Charismatici dat het een voortzetting is van wat er in de dagen van de apostelen gebeurde, onjuist zijn. Om te bewijzen dat de profetie ophield na de dood van de apostelen en het sluiten van de canon (het Nieuwe Testament), moet men naar de Schrift gaan. Een passage die leert dat tongentaal en profetie zijn opgehouden is 1 Korintiërs 13:8-13. Die passage is besproken in onze beschouwing over tongen (blz. 18). Er is nog een andere passage die bewijst dat het ambt van profeet fundamenteel en tijdelijk was; die passage is Efeziërs 2:19-22.

Nu zijt gij dus niet langer vreemdelingen en vreemdelingen, maar medeburgers met de heiligen en leden van het huisgezin Gods, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, waarbij Jezus Christus zelf de voornaamste hoeksteen is, in wie het gehele gebouw, samengevoegd zijnde, uitgroeit tot een heilige tempel in de Here, in wie ook gij samengebouwd wordt tot een woonplaats van God in de Geest.

Voordat wij de fundamentele aard van de nieuwtestamentische ambten van apostel en profeet bespreken, moeten wij afzien van het idee dat Paulus in vers 20 spreekt over oudtestamentische profeten. Er zijn verschillende redenen waarom “profeten” wel degelijk verwijst naar nieuwtestamentische profeten. Ten eerste, merk op dat Paulus eerst apostelen noemt en daarna profeten. Wanneer Paulus de gaven van de Geest in de nieuwtestamentische kerk bespreekt, volgt hij een consistent patroon. Nieuwtestamentische apostelen worden altijd eerst genoemd, vóór nieuwtestamentische profeten. “En God heeft deze aangesteld in de gemeente: eerst apostelen, daarna profeten…. Zijn alle apostelen? Zijn allen profeten?” (1 Kor. 12:28-29). Als Paulus het over oudtestamentische profeten had gehad, zou hij hen logischerwijs vóór de apostelen hebben geplaatst en niet erna.

Ten tweede blijkt uit de context binnen het boek Efeziërs dat Paulus het heeft over nieuwtestamentische profeten. “Het geheimenis van Christus … is nu door de Geest geopenbaard aan zijn heilige apostelen en profeten” (Ef. 3:4-5). Hoewel Efeziërs 3:5 zeven verzen na Efeziërs 2:20 komt, is het de eerstvolgende zin in het Grieks. Ook kan het Griekse woord nun (“nu”) niet verwijzen naar oudtestamentische profeten, omdat het woord verwijst naar een huidige realiteit (d.w.z. toen Paulus de brief schreef). Ten derde zegt Paulus in Efeziërs 4 heel specifiek wat hij bedoelt als hij apostelen en profeten zegt. Hij zegt dat nadat Christus naar de Vader was opgestegen, Hij gaven gaf aan Zijn gemeente (vers 7-8). In vers 12 zegt hij dat deze gaven zijn “tot opbouw van het lichaam van Christus” (d.w.z. de nieuwtestamentische kerk). In vers 11 geeft Paulus aan wat deze nieuwtestamentische gaven zijn: “Hij gaf sommigen tot apostelen, sommigen tot profeten”. “Aangezien de profeten gaven zijn die, samen met de apostelen, zijn gegeven als gevolg van Christus’ zegevierende hemelvaart, moeten zij nieuwtestamentische profeten zijn.” [36] Paulus noemt apostelen en profeten drie keer in deze korte brief, en elke keer bedoelt hij duidelijk hetzelfde: nieuwtestamentische apostelen en profeten.

Paulus zegt dat de nieuwtestamentische ambten van apostel en profeet fundamenteel zijn voor de christelijke kerk.

Een fundament wordt uit de aard der zaak slechts eenmaal gelegd, terwijl de bovenbouw over een lange periode kan worden opgetrokken. In feite impliceert Paulus hier duidelijk dat het fundament al gelegd is. Hij zegt: “gebouwd op het fundament” (epoikodomethentes). Maar hij spreekt verder over het gebouw dat momenteel “groeit” (auxei) en “wordt opgebouwd” (sunoikodomeisthe) op dat fundament.

Het beeld dat Paulus ons voorhoudt is dat van een voltooid fundament waarop de gemeente van Jezus Christus rust. Maar de kerk blijft, in tegenstelling tot het fundament, groeien. Het werkwoord “groeien” in vers 21 staat in de tegenwoordige tijd en laat zien dat de kerk van Christus zelfs nu nog blijft groeien.

De ambten van apostel en profeet waren uniek voor de situatie van de kerk vóór de voltooiing van de canon. Openbaring was nodig om het Nieuwe Testament voort te brengen. En voordat het Nieuwe Testament was voltooid, was directe openbaring nodig om het werk van Christus uit te leggen en tegemoet te komen aan hedendaagse behoeften. Stelt u zich eens voor hoe het zou zijn om de betekenis van wat Christus deed uit te leggen zonder het Nieuwe Testament! Nadat de canon van het Nieuwe Testament was voltooid en de laatste profeet en apostel was gestorven, hielden de openbaringsgaven op. Dit is niet alleen de leer van 1 Korintiërs 13:8-13 en Efeziërs 2:20; het is ook een historisch feit.

Vanaf de tijd van de apostelen tot heden heeft de ware kerk geloofd dat de Bijbel volledig, doeltreffend, voldoende, onfeilbaar en gezaghebbend is. Elke poging om iets aan de Bijbel toe te voegen, om verdere openbaringen van God op te eisen, heeft altijd geleid tot sektes, ketterij of verzwakking van het lichaam van Christus. Hoewel Charismatici zullen ontkennen dat zij proberen iets toe te voegen aan de Schrift, doen hun opvattingen over profetische uitingen, profetische gaven en openbaring precies dat. Als zij, hoe onbewust ook, iets toevoegen aan Gods uiteindelijke openbaring, ondermijnen zij het unieke karakter en het gezag van de Bijbel. Nieuwe openbaringen, dromen en visioenen worden even bindend voor het geweten van de gelovige als het boek Romeinen of het evangelie van Johannes. [38]

Tot zover hebben we gezien dat de meeste Charismatici profetie hebben geherdefinieerd als iets dat minder openbarend en gezaghebbend is dan wat er in de dagen van de apostelen gebeurde. Deze onbijbelse herdefiniëring van profetie stelt Charismatici in staat om twee dingen te doen. Ten eerste ontlopen zij de objectieve verificatie waaraan de bijbelse profeten waren onderworpen, door vage vermaningen of niet-specifieke profetieën te geven (die gemakkelijk ter plekke door elke christen kunnen worden verzonnen; hun niet-specifieke profetieën kunnen niet worden bewezen als waar of onwaar). Ten tweede, door te beweren dat profetie minder openbarend en gezaghebbend is dan de Schrift, kunnen zij beweren dat zij niets toevoegen aan de Schrift. Wij hebben opgemerkt dat het ambt van nieuwtestamentische profeet een voortzetting is van het oudtestamentische ambt. De vermaningen en profetieën van de nieuwtestamentische profeet zijn door de Geest geïnspireerd en hebben hetzelfde gezag als de Schrift. Bovendien leert de Bijbel dat profetie een aparte stichtende functie heeft in de kerk vanwege unieke historische omstandigheden (d.w.z. een open canon). Toen de canon van het Nieuwe Testament was voltooid, hield de profetie op, omdat zij niet langer nodig was.

De tot nu toe gegeven beschrijving van het geloof van Charismatici met betrekking tot profetie geeft niet de volledige waarheid weer over hoe slecht het er binnen de Charismatische beweging aan toe gaat. Het zou één ding zijn als Charismatici in elke kerk een paar “profeten” hadden die vage vermaningen en niet-specifieke profetieën uitspreken. Maar in werkelijkheid geloven de meeste Charismatici dat God rechtstreeks tot elke Geestvervulde christen spreekt; dat Hij mensen leidt om dingen te doen los van de Heilige Schrift. Veel voorkomende zinnen in Charismatische kringen zijn: “God zei me dit te doen”, “De Geest leidde me dat te doen”, “Jezus sprak tot mij en zei me dit en dat”. Dergelijk denken leidt tot subjectivisme en mystiek; het is duidelijk in tegenspraak met Gods Woord. In de dagen van de apostelen, toen alle bovennatuurlijke gaven werden beoefend, kwam rechtstreekse openbaring alleen van de apostelen en profeten (tongen en de uitleg daarvan zijn ook een vorm van openbaring). De apostel Paulus zegt uitdrukkelijk dat niet allen de gave der talen hadden en dat slechts enkelen profeten waren (vgl. 1 Kor. 12:30; Ef. 4:11). Het in onze tijd gangbare idee dat God mensen rechtstreeks leidt of rechtstreeks met mensen communiceert is onbijbels en gevaarlijk. Hoewel de meerderheid van de Charismatici gelooft in bijbelse onfeilbaarheid en beweert de Bijbel lief te hebben, laten velen zich leiden door subjectieve gevoelens, indrukken en ervaringen in plaats van door de duidelijke leer van Gods Woord.

Onze verantwoordelijkheid als gelovigen is niet om onze gevoelens of indrukken te volgen, maar om het Woord van God te bestuderen en toe te passen op ons leven. Alles wat we in het leven nodig hebben voor al onze beslissingen kunnen we leren uit Schriftuurlijke principes. Christenen moeten ophouden te geloven in mystieke indrukken en beginnen te leren hoe zij waarheden uit de Schrift kunnen afleiden en toepassen op onszelf, onze gezinnen, banen, scholen, het burgerlijk bestuur, enzovoort. De charismatische beweging en haar impliciete subjectivisme hebben onnoemelijk veel schade toegebracht aan duizenden christenen. De auteur kent persoonlijk gruwelverhalen waarin onvolwassen gelovigen werden “geleid” om onbijbelse en domme dingen te doen (bijv. “God leidde me ertoe mijn baan op te zeggen en in een tent te gaan wonen”, “God leidde me ertoe mijn vrouw te verlaten”, “God zei me met Maria te trouwen”, “God zei me te investeren in dit en dat”, enz.) Als iemand tegen u zegt dat God tot hem sprak, zeg dan: “Laat het me zien in de Bijbel.” Als een christen u vertelt dat God hem heeft geleid om iets te doen, zeg hem dan dat hij het moet bewijzen vanuit het Woord van God. Onze vrijheid van dictatoriale voorgangers, onderdrukkende regeringen en subjectieve onzin is het objectieve, onfeilbare, voldoende Woord van God, de Bijbel.

https://www.the-highway.com/charismatic_Schwertley.html

Tekens en wonderen

Charismatici geloven dat de wonderbaarlijke tekengaven, waaronder “gebedsgenezing”, maatgevend zijn voor vandaag. Daarom geloven zij dat dramatische wonderen nog steeds voorkomen in de kerk. Het historisch protestantisme leert dat de tekengaven een duidelijk doel hadden in de apostolische kerk, namelijk het authentiek maken van de leer van de apostelen. Toen de door de Geest geïnspireerde leer over de persoon en het werk van Christus eenmaal was geïnscribeerd, hielden de tekengaven op, omdat ze niet langer nodig waren. Om te bepalen of de tekengaven nog steeds normatief zijn, moeten we drie vragen beantwoorden: Wat is het doel van de tekengaven? Zijn deze gaven opgehouden na de voltooiing van de canon van het Nieuwe Testament? Zijn de wonderen die vandaag de dag zouden plaatsvinden dezelfde als die in de dagen van Christus en de apostelen?

De Bijbel leert dat tekenen openbare, zichtbare, wonderbaarlijke gebeurtenissen zijn. Hun doel was niet om gelovigen opwindende erediensten of een prachtige ervaring te geven, maar om een goddelijke boodschap of boodschapper te authenticeren, om publiekelijk te bewijzen dat de persoon die wonderen verrichtte door God was gezonden. “In Exodus 4:5 zei God tegen Mozes dat hij wonderen moest verrichten “opdat zij zouden geloven dat de Here, de God van hun vaderen… aan u verschenen is. De wonderen getuigden dus van Mozes’ goddelijke zending.”

Elia werd gezonden om bij een weduwe in Zarephath te verblijven (1 Kgs. 17). Nadat de zoon van de weduwe stierf, bad Elia tot God, en God deed haar zoon herleven. Wat was de reactie van de weduwe? “Nu weet ik door dit [wonder] dat u een man van God bent, en dat het woord van de Heer in uw mond de waarheid is” (v. 24). Toen Jezus op het feest der inwijding werd gevraagd of Hij de Christus was, zei Hij: “Ik heb het u gezegd en gij hebt niet geloofd. De werken die Ik doe in de naam van Mijn Vader, die getuigen van Mij” (Joh. 10:25). Nicodemus zei tegen Christus: “Rabbi, wij weten dat u een leraar bent die van God komt; want niemand kan deze tekenen die u doet doen, tenzij God met hem is” (Joh. 3:2). De blindgeboren man verweet de Farizeeën dat zij niet wisten dat Jezus van God gezonden was: “U weet niet waar hij vandaan komt en toch heeft hij mijn ogen geopend!… Als deze man niet van God was, zou hij niets kunnen doen” (Joh 9:30, 33; vgl. Mt 9:6; 14:33; Ac 2:22). De tekenen die Jezus deed authenticeerden zowel Hem als Zijn boodschap. Zijn grootste teken was natuurlijk Zijn opstanding uit de dood (Mt 12:38-40).

De apostel Paulus vertelt de Korinthiërs dat de wonderen die hij verrichtte zijn apostolisch gezag bewezen. “Waarlijk de tekenen van een apostel werden onder u volbracht met alle volharding, in tekenen en wonderen en machtige daden” (2 Kor. 12:12). Als wonderbaarlijke tekenen gebruikelijk waren in Paulus’ tijd, zou een dergelijke uitspraak niets hebben bewezen. Wonderen waren nooit een doel op zich, maar bevestigden de apostolische boodschap in de kerk van de eerste eeuw. Toen Paulus en Barnabas predikten, “getuigde de Heer van het woord van zijn genade door hun tekenen en wonderen toe te staan” (Ac. 14:3; Barnabas wordt een apostel genoemd in v. 14).

De schrijver van Hebreeën vraagt: “Hoe zullen wij ontkomen als wij zo’n groot heil veronachtzamen, dat in het begin door de Heer is gesproken en aan ons is bevestigd door hen die Hem hoorden, waarbij God ook getuigde met tekenen en wonderen, met verschillende wonderen en gaven van de Heilige Geest, naar zijn eigen wil?” (Hebreeën 2:3-4). (Hebr. 2:3-4). De passage verwijst naar hen die Christus hoorden – de apostelen. Een voorwaarde om apostel te zijn, was de opgestane Christus te hebben gezien (Ac. 1:21-22; vgl. 1 Kor. 9:1). Paulus zegt dat hij de laatste levende persoon was die de opgestane Heer heeft gezien (1 Kor. 15:7-8). Als het doel van de tekengaven was om de apostelen te authenticeren als ware boodschappers van God, en de apostelen zijn allemaal dood, dan zijn de tekengaven niet langer nodig; zij hebben hun doel gediend. Als een moderne gebedsgenezer beweert de opgestane Christus te hebben gezien, is hij een leugenaar.

B. B. Warfield deed een intensieve historische studie van wonderen en concludeerde dat wonderen inderdaad ophielden na de dood van de apostelen. Hij merkte op dat naarmate ketterij en bijgeloof toenamen in de pauselijke kerk, ook de verslagen van “wonderen” toenamen. Deze “wonderen” waren duidelijk frauduleus, want ze werden geassocieerd met grove ketterij, afgoderij en bijgeloof (bijv. besprenkeld worden met de moedermelk van Maria, of het aanraken van een stuk van het kruis, of het plaatsen van de eucharistie op iemands voorhoofd). De Reformatie, met haar solide bijbelse theologie, verwerpte al dergelijke onzin en wees de mensen terug naar het zuivere, onfeilbare, toereikende Woord van God. Helaas keert de Charismatische beweging zich van de zuiverheid van de Reformatieleer terug naar het subjectivisme, mystiek en bijgeloof van Rome.

Het feit dat … glossolalie gedurende achttienhonderd jaar vrijwel afwezig was en het feit dat de genezingsgaven die de apostelen bezaten niet meer voorkwamen nadat de apostelen waren gestorven, zou ons zeker tot nadenken moeten stemmen. Het getuigenis van de kerkgeschiedenis lijkt te zijn dat de Geest deze gaven niet is blijven geven aan Gods volk, hoewel Hij de [ware] kerk is blijven leiden in alle waarheid. Als het de bedoeling was dat deze wonderbaarlijke gaven in de kerk zouden blijven, waarom zijn ze dan verdwenen? Als deze gaven essentieel zijn voor het leven van de kerk, waarom heeft God ze dan onthouden aan Zijn volk? De conclusie lijkt onontkoombaar: deze gaven waren nooit bedoeld om in de kerk te blijven.

Als er vandaag de dag nog echte, dramatische tekenwonderen plaatsvinden, zouden die gemakkelijk objectief te verifiëren moeten zijn. Een korte vergelijking tussen de nieuwtestamentische gave van genezing en die van de Charismatici zal aantonen dat Charismatische gebedsgenezers frauduleus zijn. Jezus en de apostelen genazen veel mensen met een woord of een aanraking (bijv. Mt 8,6-7; Ac 9,32-35). Zij genazen onmiddellijk (Mt 8,13; Mc 5,29; Ac 3,2-8). Zij genazen totaal en niet gedeeltelijk (Joh. 9:7; Ac. 9:34). Zij konden iedereen genezen die geloofde (Lc. 4:40; Ac. 5:12-16; 28:9). Zij konden ernstige organische ziekten, kreupele lichamen en geboorteafwijkingen genezen (Lc. 6:6, 17; Joh. 9:7; Ac. 3:6-8; 5:16; 8:7). Zij dreven demonen uit (Lc. 13:32; 10:17; Ac. 10:38) en wekten doden op (Lc. 7:11-16; Mk. 5:22-24, 35-43; Joh. 11:43-44; Ac. 9:26-42; 20:9-12).

Er zijn een aantal ernstige discrepanties tussen de genezingswonderen in de Bijbel en wat vandaag de dag wordt verondersteld te gebeuren. De meeste genezingen door Christus en de apostelen vonden plaats op openbare plaatsen, in het bijzijn van ongelovigen. Zij hielden geen genezingsdiensten; zij genazen mensen in het openbaar, zelfs in het bijzijn van hun vijanden (bijv. Lc. 5:22-26; Ac. 3:4-10). Hebt u ooit een moderne gebedsgenezer een groot ziekenhuis zien binnengaan en zieken zien genezen? Hebt u er ooit één iemand zien genezen op de trappen van het stadhuis, in een winkelcentrum of in een openbaar park? Als deze gebedsgenezers hetzelfde vermogen hebben als de apostelen, waarom doen zij hun “genezingen” dan in kerkgebouwen, voor mensen die al geloven? Tekenen worden gegeven voor ongelovigen; christenen hoeven er niet van overtuigd te worden dat Jezus de Christus is – zij geloven al.

Christus en de apostelen genazen mensen waarvan algemeen bekend was dat zij aan een ziekte leden. Petrus genas een man “die vanaf zijn moeders buik verlamd was” en die dagelijks in de tempel bedelde. Daarna “wist het volk dat hij het was die aalmoezen zat te bedelen bij de Schone Poort van de tempel; en zij waren vervuld van verbazing en verwondering over wat er met hem gebeurde” (Ac. 3:10). Christus genas een man die achtendertig jaar niet kon lopen, die dagelijks bij de poel van Bethesda lag (Joh. 5:2-15). Als je naar de typische gebedsgenezingskruistocht gaat, wat zie je dan? Een zaal vol volslagen vreemden. Vrijwel iedereen kon een paar krukken weggooien, en niemand zou echt weten of er een genezing had plaatsgevonden of niet. Waarom doen moderne gebedsgenezers niet wat Christus en de apostelen deden en verrichten zij geen openbare genezing van iemand waarvan iedereen weet dat hij kreupel is? Het antwoord is eenvoudig: dat kunnen ze niet.

De mensen die beweren de gave van genezing te hebben, schijnen nooit uit hun tent, hun tabernakel of hun tv-studio te komen. Zij schijnen hun gave altijd te moeten uitoefenen in een gecontroleerde omgeving, op hun manier geënsceneerd, volgens hun schema. Waarom horen we niet vaker dat de gave van genezing wordt gebruikt in de ziekenhuisgangen? Waarom gebruiken genezers hun gave niet in plaatsen als India en Bangladesh? Waarom staan ze niet op straat, waar massa’s mensen door ziekte worden geteisterd? Het gebeurt niet. Waarom niet? Omdat degenen die de gave van genezing claimen, die niet echt hebben.

Als wonderbaarlijke genezingen vandaag de dag nog zouden plaatsvinden, zou dat heel gemakkelijk te bewijzen zijn. Iedereen zou een camcorder mee kunnen nemen naar een genezingskruistocht en het wonder voor iedereen kunnen filmen. Maar waarom gebeurt dit niet? Omdat de vermeende genezingen die vandaag plaatsvinden niets bewijzen. De typische Charismatische genezing gaat over rugpijn, aambeien, verlenging van benen (niet met twee meter maar met een halve centimeter), hoofdpijn enz. Christus herstelde de hand van een man die levenloos en verdord was; de “hand werd hersteld zo heel als de andere” recht voor de ogen van Christus’ vijanden (Lc. 6:10). Zij konden het wonder niet ontkennen. Bij een andere gelegenheid herstelde Jezus het afgesneden oor van een man, voor de ogen van zijn vijanden (Lc. 22:51-52). Herstellen moderne gebedsgenezers geamputeerde ledematen? Natuurlijk niet. Kunt u naar een genezingskruistocht gaan en voor uw ogen een verdorde hand zien herstellen? Nee, dat gebeurt niet. Als Charismatici kreupele benen, verdorde handen, afgesneden oren, blinde ogen, dove oren, verlamming, bloedingen, enz. zouden genezen, zoals Christus en de apostelen, dan zouden zij op het nachtelijke nieuws, 60 Minutes en 20/20 te zien zijn. Helaas zijn de enige Charismatische gebedsgenezers die het nieuws halen er vanwege fraude, overspel, diefstal, prostitutie en dergelijke.

Christus en de apostelen hebben de doden opgewekt. Jezus wekte de zoon van de weduwe op die dood was en al in een kist lag; daarna ging het verslag van wat Christus deed “door heel Judea en het hele omliggende gebied” (Lc. 7:11-17). Hij wekte de dochter van een synagoge-overste tot leven (Mc. 5:35-43). Lazarus was al vier dagen dood en begon te rotten. Toen Jezus “met luide stem riep: ‘Lazarus kom voort!'” stond Lazarus op uit de dood in het bijzijn van vele Joden (Joh. 11:43-45). Paulus wekte de jongeman Eutychus op die uit een raam was gevallen en stierf (Ac. 20:9-12). Hij had waarschijnlijk een gescheurde schedel, gebroken botten en ernstige inwendige verwondingen, maar hij werd in een oogwenk volledig genezen! De apostel Petrus wekte de godvruchtige weduwe Dorcas op uit de dood (Ac. 9:36-42).

Wekken moderne gebedsgenezers de doden tot leven? Zijn zij ooit gestopt op de plaats van een dodelijk auto-ongeluk en hebben zij verbrijzelde lichamen tot leven gewekt, zoals Paulus deed met Eutychus? Zijn zij ooit naar een kist op een begrafenis gelopen en hebben zij gewoon het woord van leven tot de doden gesproken? “Het is interessant om op te merken dat degenen die vandaag de dag de gave van genezing claimen, niet veel tijd doorbrengen in rouwkamers, bij begrafenisstoeten of op begraafplaatsen. De reden is duidelijk” (MacArthur, blz. 145). Hoewel er op christelijke televisieshows verhalen te zien zijn van mensen die zogenaamd zijn gestorven en vervolgens weer tot leven zijn gekomen, kunnen deze verhalen niet worden geverifieerd. Als Charismatische genezers de doden zouden kunnen opwekken, zoals Christus en de apostelen, dan zouden zij dat kunnen bewijzen door het te doen voor een grote groep getuigen.

https://www.the-highway.com/charismatic_Schwertley.html

Warfield over de Geestesgaven

Citaat van Bishop Mandel Creighton.

“De apostelen werden begiftigd met buitengewone krachten, noodzakelijk voor de oprichting van de kerk, maar niet noodzakelijk voor haar blijvende instandhouding. Deze krachten werden uitgeoefend om zieken te genezen en bijzondere gaven van de Heilige Geest over te brengen; soms, maar zelden, werden zij gebruikt om te straffen…. Deze bijzondere machten werden aan de kerk toegekend als een middel om haar de blijvende aanwezigheid van God te leren. Zij werden teruggetrokken wanneer zij hun doel hadden gediend, namelijk het aanwijzen van de plichten die permanent moesten worden vervuld. Op de gaven van tongentaal volgde het geordend menselijk onderwijs; de gaven van genezing werden opgevolgd door de genezing door geschoold menselijk vakmanschap op; de bovennatuurlijke bestraffing werd opgevolgd door de tucht door geordend menselijk optreden”.

Warfield, B.B.. De beëindiging van wonderen. Kindle Editie. p. 172

De (voor-)geschiedenis van de Charismatische golf

“The Pentecostalization of Global Christianity” is een artikel van Jeff Straub over de “verpinkstering” van het wereld-christendom. Het laat zien hoe de nieuwe charismatische beweging van onze dagen zijn wortels heeft in de heiligheidsbeweging, en hoe deze overmatige accentuering van ervaring, gezondheid en spektaculaire geestesgaven uiteindelijk tot de extreme charismania van onze dagen heeft geleid.

Voor mij is duidelijk dat alleen een rigoreuze bevestiging van het cessationisme de juiste theologische weg is. Als de bron vergiftigd is, is elke waterstroom die daaruit vloeit besmet. Ondanks alle variatie die er lijkt te zijn, en ondfanks alle “gematigde” stromingen die nog vasthouden aan enige mate van theologische zuiverheid, is eigenlijk elke nadruk op het “werk van de Geest” in strijd met de eigenlijke wil van de heilige Geest: Christus verheerlijken. Anders dan Willem Ouweneel in zijn, op CiP gepubliceerde artikel over de tien theologische dwalingen, is voor mij niet alleen de extreme charismatische beweging – die leert dat Christus onze ziekten heeft gedragen op het kruis – maar ook de gematigde – die claimt dat de bediening van genezing, tongentaal, wonderen, woorden van wijsheid, profetie e.d. zijn teruggekeerd – een volkomen ketterij. Het artikel hieronder maakt de samenhang van de giftige bron en vele latere uitingen en stromingen zeer helder.

‘Jezus aanraken’ – Tom de Wal

Gratis boek

Toen Tom de Wal dit boek schreef hoorde hij in een visioen God zeggen dat hij dit boek zoveel mogelijk moest weggeven. Dat is meteen de reden dat ik dit boek in handen heb, het is gratis, anders was het echt ‘zonde’ van het geld.

Martin Koornstra noemt het boek ‘een boost van bijbels geloof, dat ontspringt vanuit de bediening en het leven van Jezus’.

Lees verder