Een van de kenmerken van de Charismatische beweging is wat men noemt de Geestesdoop of de “doop in de Heilige Geest”. De doop in de Heilige Geest wordt beschouwd als een ervaring die gewoonlijk na de bekering plaatsvindt. De meeste Charismatici zouden zeggen dat een christen bij zijn bekering de Heilige Geest ontvangt. Maar pas bij de daaropvolgende doop in de Heilige Geest ontvangt de christen de volheid van de Geest, de volledige bekwaamheid voor de christelijke dienst. Veel, maar niet alle Charismatici geloven dat de Geestesdoop altijd gepaard gaat met de gave van het spreken in tongen als bewijs voor de doop. De doop in de Geest wordt beschouwd als een tweede genadewerk; dat wil zeggen, iemand kan een echt christen zijn, maar niet gedoopt zijn in de Heilige Geest. De doop met de Heilige Geest als tweede genadewerk na de bekering is de hoeksteen van de pinkstertheologie. Als deze leer onbijbels is, moeten wij de Charismatische beweging als onbijbels beschouwen.
De Bijbel is de enige onfeilbare regel voor geloof en praktijk. Onze ervaringen, indrukken en gevoelens moeten dus ondergeschikt worden gemaakt aan wat de Bijbel leert. Leert de Bijbel dat iedere christen de doop in de Geest moet zoeken? Of leert de Bijbel dat de uitstorting van de Geest een unieke historische gebeurtenis was die verband hield met de troonsbestijging van Christus aan de rechterhand van God de Vader? Als de uitstorting een cruciaal aspect was van de heilsgeschiedenis (zoals de opstanding en de hemelvaart), dan moeten wij het beschouwen als een niet herhaalbare, eenmalige gebeurtenis. Pinksteren markeerde “de definitieve overgang van het oude tijdperk van schaduwen en typen naar het nieuwe tijdperk van vervulling”. Pinksteren was de verjaardag van de christelijke kerk, het begin van het tijdperk van de Geest. In die zin kan en hoeft Pinksteren dus nooit meer herhaald te worden.” [2]
De eerste reden dat Pinksteren moet worden beschouwd als een unieke historische gebeurtenis in de heilsgeschiedenis is het feit dat de uitstorting van de Geest een geprofeteerde gebeurtenis was. Petrus zegt specifiek dat Pinksteren de directe vervulling is van Joël 2:28-32: “Dit is wat gesproken is door de profeet Joël.” Johannes de Doper zei over Christus: “Deze is het die met de Heilige Geest doopt” (Joh. 1:33; vgl. Mc. 1:7-8, Lc. 3:16). Jezus Zelf zei dat de Geest zou worden uitgestort na Zijn hemelvaart: “Het is in uw voordeel dat Ik wegga; want indien Ik niet wegga, zal de Helper niet tot u komen; maar indien Ik vertrek, zal Ik Hem tot u zenden” (Joh. 16,7; vgl. Ac. 1,5).
De tweede reden waarom Pinksteren moet worden beschouwd als een unieke historische gebeurtenis is de manier waarop de Schrift Pinksteren verbindt met Christus’ verheerlijking of troonsbestijging aan de rechterhand van God. Jezus Christus, als de goddelijk-menselijke bemiddelaar, vernederde Zichzelf, gehoorzaamde de wet tot in detail, en leed en stierf als een plaatsvervangende verzoening voor de zonden van Zijn volk. Na Zijn opstanding verhief God Christus en verheerlijkte Hem als goddelijk-menselijke bemiddelaar (in Zijn goddelijke natuur kon Christus niet meer glorie of verheffing ontvangen, omdat Hij God was). Een aspect van Christus’ verheerlijking is dat Hij Zijn gemeente doopt met de Heilige Geest. “Maar dit sprak Hij van de Geest, die zij, die in Hem geloofden, zouden ontvangen; want de Geest was nog niet gegeven, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was” (Joh. 7:39). In zijn preek op de Pinksterdag legt Petrus uit wat er gebeurd is: “Daarom verheven zijnde tot de rechterhand van God, en van de Vader de belofte van de Heilige Geest ontvangen hebbende, heeft Hij [Christus] dit uitgestort, wat gij nu ziet en hoort” (Ac. 2:33). De deelwoorden “verhoogd zijn” en “ontvangen hebben” zijn beide aoristisch [3]; het werkwoord “uitgestort hebben” is ook aoristisch. Het is dus duidelijk dat Petrus sprak over een historisch feit en niet over een lopend proces. Christus’ dood, opstanding, hemelvaart en het uitstorten van de Heilige Geest over de gemeente worden in de Schrift allemaal behandeld als historische gebeurtenissen in de heilsgeschiedenis, die nooit meer zullen worden herhaald.
De derde reden waarom Pinksteren moet worden beschouwd als een unieke historische gebeurtenis is het feit dat na Pinksteren (met uitzondering van Ac. 8:14-17, dat later zal worden besproken) het geloven in Christus en het ontvangen van de Heilige Geest gelijktijdig plaatsvinden. Het verslag van Petrus’ prediking van het evangelie aan de heidenen in Handelingen 10:34-48 onthult dat de heidenen de Heilige Geest ontvingen op het moment dat zij geloofden. Op het hoogtepunt van Petrus’ prediking ontvingen de heidenen de Heilige Geest. Dat Petrus hun doop in de Geest gelijkstelde aan hun verlossing blijkt duidelijk uit het feit dat Petrus hen onmiddellijk “gebood zich te laten dopen in de naam van de Heer” (Hnd 10:48). “De norm is verlossing en de Geest tegelijk. De apostel Petrus was aanwezig en daarom kon hij aan de kerkenraad (bestaande uit Joden) melden dat de heidenen ware gelovigen waren. Tegelijkertijd zouden de heidenen het apostolisch gezag erkennen, omdat Petrus bij hen was geweest en inderdaad degene was die hen tot Christus had geleid. En beide groepen wisten dat zij dezelfde Heilige Geest hadden.” [4] Merk op dat de focus van Handelingen 10 en 11 niet is hoe de Heilige Geest te ontvangen of hoe een tweede zegen te ontvangen, want de heidenen vroegen of zochten niet naar de Geestdoop. Het punt van beide hoofdstukken is te laten zien dat “God ook aan de heidenen bekering tot het leven heeft geschonken” (Ac. 11:18).
Een passage die vaak is gebruikt als bewijstekst voor het ontvangen van de Geestesdoop na het geloof is Handelingen 19:1-7. Het gebruik van deze passage door de Pinksterbeweging is gebaseerd op een foutieve vertaling in de King James Version: “Hebt gij de Heilige Geest ontvangen sinds gij gelooft?” (v. 2). De passage zegt letterlijk in het Grieks: “Hebt gij de Heilige Geest ontvangen, nadat gij geloofd hebt?” De New King James vertaalt de passage nauwkeurig: “Hebt u de Heilige Geest ontvangen toen u geloofde?” Deze passage is eigenlijk een uitstekende bewijstekst tegen de Charismatische doctrine van het ontvangen van de Heilige Geest als een tweede genadewerk na de verlossing. Waarom? Omdat Paulus’ vraag veronderstelt dat in de normale gang van zaken verlossing en Geestesdoop op hetzelfde moment plaatsvinden. Het feit dat de discipelen van Johannes de Doper nog niet eens van de Heilige Geest hadden gehoord, wijst erop dat zij de christelijke doop niet hadden ontvangen en nog gelovigen van het Oude Verbond waren en nog geen christenen. Het probleem voor deze volgelingen van Johannes de Doper was niet dat zij een tweede genadewerk nodig hadden, maar dat zij in Jezus Christus moesten geloven. Na het geloof en de doop werden zij gedoopt met de Heilige Geest. Waarom was het nodig dat de apostel Paulus deze mannen de handen oplegde? De handoplegging in Handelingen 19:6 (net als in Ac. 8:17) houdt verband met het unieke gezag van de apostelen. Anders was het niet nodig geweest dat de Samaritanen op de apostelen wachtten (Ac. 8). “Het lijkt erop dat hij dit deed om hen als Joden te laten zien dat het niet langer de leer van Johannes de Doper was die zij moesten volgen, maar de leer van de apostelen.” [5]
Hoe zit het met Handelingen 8:14-17? Staat hier niet dat de Samaritanen de Heilige Geest ontvingen nadat zij in Christus geloofden? Ja, dat staat er. Maar deze passage ondersteunt nog steeds niet de Charismatische doctrine van opvolging als een normale gang van zaken. Deze passage is een uitstekende bewijstekst tegen de Charismatische beweging. Want als het waar is wat Charismatici leren, zou de evangelist Filippus deze nieuwe gelovigen hebben aangemoedigd om te bidden en de tweede zegen te zoeken. Filippus, die een groot wonderdoener was (in tegenstelling tot moderne Charismatici), leerde niemand te zoeken, of te smeken, of zich leeg te maken om de Geestesdoop te ontvangen. Het feit dat God de Samaritanen pas met de Heilige Geest doopte na de handoplegging van de apostelen is duidelijk te wijten aan de unieke historische situatie in die tijd. Vanwege de rassenhaat tussen de Samaritanen en de Joden was het zowel voor de Joodse apostelen als voor de Samaritanen noodzakelijk dat de handoplegging plaatsvond. De apostelen keurden de Samaritanen goed als door God in Christus aanvaard en volwaardige partners in het koninkrijk. De Samaritanen erkenden dat de Joodse apostelen de gezaghebbende leiders in de kerk waren. Als deze passage maatgevend zou zijn voor de moderne kerk, dan zouden wij moeten leren dat alle gelovigen moeten wachten op handoplegging door een apostel voordat zij de Geestesdoop ontvangen. De enige passage die kan worden gebruikt ter ondersteuning van een leer van de Geestesdoop als een tweede genadewerk na de verlossing bewijst dus te veel. Als Charismatici consequent zouden zijn, zouden zij niet streven naar de doop met de Heilige Geest, maar gewoon wachten tot een apostel langskomt. De laatste echte apostel stierf bijna 1900 jaar geleden.
Niet alleen ondersteunt het boek Handelingen de Charismatische doctrine van opvolging niet, de brieven ontkennen een dergelijke doctrine expliciet. “Want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij tot één Geest gedoopt” (1 Kor. 12:13). Paulus zegt dat alle christenen in de Geest gedoopt zijn. “U hoeft geen Geestesdoop te zoeken als een ervaring na bekering, zegt Paulus tegen de Korintiërs en tegen ons; als u in Christus bent, bent u al in de Geest gedoopt!” [6] Sommige Charismatische schrijvers hebben geprobeerd het duidelijke onderwijs van deze passage te omzeilen door een beroep te doen op het woord “door” in de KJV. Zij stellen dat “door één Geest” iets anders is dan “in één Geest”. Het enige probleem met dit argument is dat het Griekse woord en (vertaald met “door” in vers 13) ook vertaald kan worden met “in” of “met”. Zo is de doop in de Geest in 1 Korintiërs 12:13 identiek aan elke gebeurtenis in het boek Handelingen. [7] Andere Charismatische schrijvers beweren dat het eerste deel van de passage verwijst naar bekering en het tweede deel naar de doop in de Geest. Deze interpretatie wordt onmogelijk gemaakt door Paulus’ gebruik van het woord “allen”. Paulus zegt dat alle leden tot één lichaam behoren. Als Paulus verwees naar twee afzonderlijke groepen, kon hij het woord “allen” niet gebruiken. “Vers 13 leert dus duidelijk (1) dat alle gelovigen delen in de gave van de Geest en (2) dat zij dit doen vanaf het moment van hun inlijving in het lichaam van Christus. Dit vers is de harde steen die alle constructies van de doop met de Heilige Geest als een extra, na bekering, tweede zegeningervaring aan diggelen slaat” [8].
De leer dat alle christenen bij hun bekering worden gedoopt in de Heilige Geest wordt ondersteund door andere passages. Paulus besteedt een groot deel van Romeinen hoofdstuk 8 aan het bespreken van de Heilige Geest. Laat Paulus ooit doorschemeren dat het ontvangen van de Heilige Geest een proces in twee fasen is? Nee. Paulus zegt duidelijk dat als u een christen bent, u de Heilige Geest hebt. Als u geen christen bent, hebt u die niet. “Indien nu iemand de Geest van Christus niet heeft, die is niet de zijne” (Rom. 8:9). “De suggestie, zoals onze neo-Pentecostale vrienden doen, dat de Geest alleen in een klein stroompje in iemands leven komt wanneer men zich voor het eerst bekeert en pas op een later tijdstip in zijn totaliteit komt, is in tegenspraak met de duidelijke leer van dit vers. Als u een christen bent, zegt Paulus tegen ons allen, woont de Geest in u. Wat kan Hij nog meer doen dan wonen? Kan Hij dubbel wonen of driedubbel wonen?” [9] Paulus zegt: “Uw lichaam is de tempel van de Heilige Geest die in u woont” (1 Kor. 6:19). Hij zegt ook: “U bent de tempel van de levende God. Zoals God gezegd heeft: ‘Ik zal in hen wonen…'” (1 Kor. 6:16). Wij moeten onze leer over de Geestesdoop baseren op de duidelijke leer van de brieven. De leer moet gebaseerd zijn op de duidelijke, didactische passages en niet op een unieke historische gebeurtenis.
Hoewel de Bijbel leert dat iedereen die christen wordt, gedoopt wordt in de Heilige Geest, leert de Bijbel ook dat christenen voortdurend vervuld moeten worden met de Geest. Wij moeten deze twee begrippen niet met elkaar verwarren. De doop in de Geest verwijst naar wat er gebeurt wanneer wij deel worden van het lichaam van Christus (de Heilige Geest woont in ons). De vervulling of volheid van de Geest verwijst naar de voortdurende activiteit van de Geest in de gelovige na zijn bekering. Gelovigen zijn afhankelijk van de transformerende kracht van de Heilige Geest voor groei in godsvrucht en heiliging. De enige passage in het Nieuwe Testament waar christenen wordt opgedragen vervuld te worden met de Heilige Geest is Efeziërs 5:18: “Wordt vervuld met de Geest.” Het werkwoord “wordt vervuld” is in de oorspronkelijke taal een gebod (gebiedende wijs) in de tegenwoordige tijd. Dit betekent dat christenen geboden wordt om voortdurend, dag na dag, vervuld te worden met de Geest. Hoe worden wij vervuld met de Heilige Geest? Is het een mystieke ervaring die alleen is weggelegd voor “bovengeestelijke” gelovigen? De Bijbel leert dat wij vervuld worden met de Heilige Geest door te geloven in en te gehoorzamen aan het Woord van God.
U moet niet langer wandelen zoals de rest van de heidenen wandelen, in de zinloosheid van hun gedachten…. Maar gij hebt Christus niet zo geleerd, indien gij Hem gehoord en door Hem onderwezen hebt, gelijk de waarheid in Jezus is: dat gij, wat uw vroeger gedrag betreft, de oude mens aflegt, die verdorven wordt naar de bedrieglijke begeerten, en vernieuwd wordt in de geest uws gemoeds, en dat gij de nieuwe mens aandoet, die naar God geschapen is, in ware gerechtigheid en heiligheid (Ef. 4:17, 20-24).
Het is geen toeval dat de parallelle passage met Efeziërs 5:18, die zegt: “Wordt vervuld met de Geest”, Kolossenzen 3:16 is, die zegt: “Laat het Woord van Christus rijkelijk in u wonen.”
Gezien het parallellisme moeten wij concluderen dat de vervulling met de Geest en het rijkelijk inwonende Woord van Christus functioneel gelijkwaardig zijn. Dat inwonende Woord is geen gespecialiseerde of beperkte waarheid die alleen aan sommigen in de gemeente wordt toegekend, maar “alles wat Ik u geboden heb” (Mattheüs 28:20), trouw geloofd en gehoorzaamd…. De realiteit van het vervullende werk van de Geest is de realiteit, in al zijn breedte en rijkdom, van de voortdurende werking van Christus, de levengevende Geest, met Zijn Woord. Zoeken naar een ander woord dan Zijn Woord, nu opgeschreven voor de kerk, is zoeken naar een andere Geest dan de Heilige Geest. [10]
Jezus benadrukte het belang van de Schriften: “Heilig hen door Uw waarheid. Uw woord is waarheid” (Joh. 17:17).
Charismatici leren dat geloven in Jezus Christus niet genoeg is voor een vervuld christelijk leven. Zij geloven dat een tweede genadewerk (de doop in de Heilige Geest) nodig is voor geestelijke volheid. Dit onderwijs is een subtiele ontkenning van de toereikendheid die wij in Christus hebben; het doet afbreuk aan de eer die Jezus Christus toekomt en is duidelijk in tegenspraak met het onderwijs van Paulus over de volheid die wij in Christus hebben. “Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk; en gij zijt volkomen in Hem…” (Kol. 3:9-10). “Het werk van de Geest is geen toevoeging aan het werk van Christus…. Het werk van de Geest is geen ‘bonus’ die wordt toegevoegd aan de basisredding die door Christus is verzekerd. De komst van de Geest brengt niet alleen aan het licht dat Christus heeft geleefd en bepaalde dingen heeft gedaan, maar ook dat Hij, als de bron van het eschatologische leven, nu leeft en aan het werk is in de gemeente. Door en in de Geest openbaart Christus zich als aanwezig.” [11] De leer van Paulus wordt ondersteund door die van Petrus: “[Christus] goddelijke kracht heeft ons alles gegeven wat tot leven en godsvrucht behoort, door de kennis van Hem die ons geroepen heeft…”. (2 Petr. 1:3). Beide apostelen gaan ervan uit dat wij alles ontvangen wat wij nodig hebben wanneer wij in Christus geloven. Als er buiten Christus nog een tweede genadewerk nodig is, kunnen deze passages eenvoudigweg niet waar zijn. U moet dus beslissen of u de leer van het Woord van God of de leer van de Pinksterbeweging volgt.
Waarom is Jezus Christus voldoende? Waarom wordt in de brieven het ontvangen van de doop in de Heilige Geest nooit gescheiden van het geloven in Christus? Waarom is het verkeerd om de doop in de Geest te zien als iets dat aan het werk van Christus wordt toegevoegd? Omdat christenen gerechtvaardigd zijn in Jezus Christus. De volledige zondeschuld die iedere gelovige heeft opgelopen, wordt Jezus Christus toegerekend of opgelegd aan het kruis. En de volmaakte gerechtigheid van Christus wordt de gelovige toegerekend. De gelovige is bekleed met het volmaakte, zondeloze leven van Christus. Dus stellen wij de vraag: Kwalificeert Gods vonnis van gerechtigheid over de gevallen zondaar hem om de doop in de Heilige Geest te ontvangen? Ja, absoluut! Degene die in Jezus Christus gelooft, ontvangt de volmaakte gerechtigheid van Christus als een geschenk van God. In Gods ogen is hij even rechtvaardig als Jezus Christus. Is Jezus Christus rechtvaardig genoeg om de doop in de Heilige Geest te ontvangen? Als het werk van Christus dat de christen volmaakt, zondeloos en absoluut rechtvaardig maakt (voor God de Vader gerechtelijk in de hemelse rechtbank) niet genoeg is om de Geestesdoop te ontvangen, wat is er dan nog meer nodig? Paulus zegt: “Nadat u geloofd hebt, bent u verzegeld met de Heilige Geest der belofte” (Ef. 1:13). Hij vraagt: “Hebt gij de Geest ontvangen door de werken der wet, of door het gehoor des geloofs?” (Gal. 3:2).
De leer van de Geestesdoop als een tweede genadewerk na de verlossing heeft geen bijbelse steun. De unieke uitstorting van de Heilige Geest uit de hemel door Christus was een aspect van Christus’ verheerlijking en wordt, net als de opstanding en hemelvaart, nooit meer herhaald. De brieven van het Nieuwe Testament leren dat geloven in Christus, deel worden van Zijn lichaam, de Kerk, en het ontvangen van de Geestesdoop allemaal tegelijk plaatsvinden. Er zijn verschillende besprekingen van de bediening van de Heilige Geest in de brieven, maar in elke bespreking wordt de Geestesdoop nooit genoemd. Nergens in de brieven wordt gelovigen verteld dat zij de Geestesdoop moeten zoeken. De Bijbel leert dat het ontvangen van Jezus Christus en het zich onderwerpen aan Zijn Woord alles is wat een christen nodig heeft om compleet te zijn. De Charismatische leer van de tweede zegen (d.w.z. Geestesdoop) is een afwijking van de protestantse orthodoxie. Het werd niet onderwezen door de Geestvervulde protestantse reformatoren (bijv. Luther, Zwingli, Bucer, Calvijn, Knox, enz.). Zij werd niet onderwezen door de grote theologen van de zestiende, zeventiende of achttiende eeuw (bijv. Gillespie, Rutherford, Owen, Edwards, Turrentin, Hodge, Dabney, Warfield).
De leer van de Geestesdoop als een tweede werk van genade groeide rechtstreeks uit de ketterse bodem van de tweede-zegenende heiligheidsbeweging van de negentiende eeuw. Veel heiligheidsleraren in de achttiende eeuw verwierpen de orthodoxe leer van heiliging als een levenslang proces van geestelijke groei, waarbij de zonde in de gelovige nooit volledig wordt uitgeroeid. Methodistische heiligheidsleraren leerden dat christenen een “tweede zegen” konden ontvangen die de christen in één moment “volledige heiliging” gaf. De zondige natuur werd volledig uitgeschakeld in de gelovige. En dus was de gelovige volmaakt en zondeloos. De tweede zegeningsleer van volledige heiliging, van zondeloze volmaaktheid, wordt veroordeeld door de apostel Johannes: “Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, bedriegen wij onszelf; en de waarheid is niet in ons” (1 Joh. 1:8). De oorspronkelijke Pinksterbeweging ging nog een stap verder en onderwees de “doop van de Geest” als derde zegen. Hoewel de meeste Pinksterlingen uiteindelijk het idee van volledige heiliging verwierpen, waren de vaders van de moderne Pinksterbeweging toch ketters.
In 1901 bracht Charles F. Parham de heersende “pinkster”-aandrang op de “doop met de Heilige Geest” (zoals beschreven in Handelingen 2) tot de conclusie dat tongen nog steeds het teken van een pinksterervaring moest zijn. Parhams leerling, W.J. Seymour, populariseerde dit nieuwe Pinksterisme vanaf 1906 tijdens de Azusa Street-opwekking in Los Angeles, waarna deze beweging uitgroeide tot haar vele varianten….. De oorspronkelijke Pinksterleraren, Parham en Seymour, onderwezen een Methodistische Heiligheidsvisie van een “tweede zegen” van volledige heiliging waarbij de zondige natuur werd uitgeroeid. Dit, zeiden zij, werd gevolgd door een derde zegen, de “doop met de Geest”, vergezeld van tongen. [12]
Binnen twintig jaar na de oprichting van de moderne pinksterbeweging door Charles Parham, werden veel mensen pinksterling die eerder een Baptisten- dan een Methodisten-heiligheidsachtergrond hadden. Deze nieuwe pentecostals verwierpen het idee van de tweede zegen, namelijk volledige heiliging. Zo werd de derde zegen, “de doop van de Geest” [13] de “tweede zegen”. De pinkstertheologie heeft het idee van de tweede zegen tot op heden behouden. De pinksterbeweging en de moderne Charismatische beweging zijn niet voortgekomen uit een zorgvuldige exegese van Gods Woord, maar uit een ketterse opwekking van heiligheid.
Het is ironisch dat Charismatici, die zichzelf beschouwen als deskundigen op het gebied van de Heilige Geest, het doel van de bediening van de Heilige Geest volledig verkeerd begrijpen. Leert de Bijbel dat de Heilige Geest kwam opdat wij een wonderlijke, subjectieve ervaring zouden hebben? Zodat wij heerlijke religieuze sensaties zouden kunnen hebben? Zodat wij elektrische stroom in ons lichaam zouden kunnen voelen? Zodat wij een opwindende, geestverruimende ervaring zouden hebben? Zodat onze erediensten de mensen zouden doen zeggen: “Wow, wat spannend”? Leert de Bijbel dat de Heilige Geest kwam zodat mensen zich op de Heilige Geest zouden richten? Zodat mensen spandoeken met voorstellingen van duiven in hun kerken zouden ophangen en seminars zouden houden over Geestesdoop, etc.? Nee, helemaal niet. Luister goed naar wat Jezus Christus zegt over de bediening van de Geest: “Wanneer Hij, de Geest der waarheid, gekomen is … zal Hij Mij verheerlijken, want Hij zal nemen wat van Mij is en het u verkondigen” (Joh. 16:13-14). De Heilige Geest kwam om mensen op Christus te wijzen en Christus te verheerlijken. Nadat Petrus gedoopt was in de Geest, stond hij op en vertelde de menigte over zijn wonderbaarlijke ervaring? Zei hij: “Mannen en broeders, ik heb zojuist de doop met de Heilige Geest ontvangen, en ik wil u vertellen hoe wonderbaarlijk dat is. Toen het over mij kwam, was het alsof ik in vervoering werd gebracht door een vitale elektrische stroom. Ik voelde zo’n prachtige liefde en vrede door mijn hele lichaam stromen, tot aan de ballen van mijn voeten toe”? Integendeel, Petrus verwees niet naar zichzelf of naar zijn gevoel. Zijn boodschap was Jezus Christus en Hij gekruisigd: “Gij mannen van Israël, hoort deze woorden: Jezus van Nazareth, een door God goedgekeurd man…” (Ac. 2:22).
De Charismatische beweging is een van de meest populaire en groeiende stromingen binnen het huidige christendom. De belangrijkste leerstellige kenmerken van de Charismatische beweging – de doop in de Heilige Geest, het spreken in tongen, profetie, de gave van genezing en de nadruk op een persoonlijke ervaring – zijn de voornaamste redenen voor de groei en populariteit van de beweging. Hoewel groei en populariteit zeker wenselijk zijn, kunnen zij niet worden gebruikt als een test voor waarheidsclaims, omdat diverse sektes (bijv. Jehova’s Getuigen, Mormonen) en valse religies (bijv. de Islam, Oosterse mystiek) ook grote populariteit en groei hebben gekend. De Charismatische beweging is een twintigste-eeuws fenomeen. Aangezien de leringen en praktijken van de Charismatische beweging verschillen van wat orthodoxe christenen gedurende 19 eeuwen hebben geleerd, menen wij dat het verstandig is deze leringen te onderzoeken in het licht van de Schrift. Wij zeggen niet dat Charismatici geen christenen zijn. En wij onderzoeken hun onderscheidende kenmerken niet omdat wij persoonlijk niet van Charismatici houden (de auteur was meer dan drie jaar een Charismaticus, en veel van zijn vrienden zijn nog steeds Charismatisch). God gebiedt ons: “Beproeft alle dingen; behoudt het goede” (1 Th. 5:21 [1]). Het is ons opgedragen “het trouwe woord vast te houden” en “de tegensprekers te weerleggen” (Tit. 1:9 NASB). Daarom bieden wij dit boekje aan in de geest van christelijke liefde – liefde voor onze broeders en bovenal liefde voor Gods waarheid. Bij het onderzoeken van elk onderwerp is de belangrijkste vraag: “Wat zegt de Schrift?” (Gal. 4:30 KJV).